Cursus 3 Fictie Keuw

Fictie Theorie
Nieuw Nederlands cursus 3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Fictie Theorie
Nieuw Nederlands cursus 3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de sfeer als de setting een donker bos is?
A
Griezelig
B
Dreigend
C
Geheimzinnig
D
Ontspannen

Slide 3 - Quizvraag

Is het zinsdeel "afgelopen maandag" een setting of de sfeer?
A
Sfeer
B
Setting

Slide 4 - Quizvraag

Een ander woord voor 'omgeving' is...


A
fantasie
B
sfeer
C
functie
D
setting

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Het perspectief van een verhaal is...
A
De richting waarin het verhaal gaat.
B
Degene die het verhaal geschreven heeft.
C
De uitgeverij van het verhaal.
D
De persoon waarvanuit je denkt en voelt als lezer.

Slide 7 - Quizvraag

Welk perspectief is dit?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend perspectief

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Met VERTELDE tijd bedoelen we
A
de gebeurtenissen in de volgorde
B
een voorval dat eerder is gebeurd
C
een verhaal dat zich in een bepaalde tijd afspeelt
D
een verhaal dat zich in een bepaalde hoeveelheid tijd afspeelt

Slide 10 - Quizvraag

Chronologisch is
A
bepaalde hoeveelheid tijd
B
de gebeurtenissen in de juiste volgorde
C
een voorval dat al eerder is gebeurd
D
een vooruitblik in het verhaal

Slide 11 - Quizvraag

Een tijdsprong is
A
een stuk tijd waarover niets wordt vermeld
B
een verhaal wordt niet verteld in de juiste volgorde
C
een vooruitblik in het verhaal
D
een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd

Slide 12 - Quizvraag

Flashback is
A
vooruitblik in het verhaal
B
een bepaalde tijd in het verhaal
C
een voorval dat eerder is gebeurd
D
een tijdsprong maken

Slide 13 - Quizvraag

Een hoofdpersonage
A
er wordt alleen over het uiterlijk verteld
B
er wordt alleen over het innerlijk verteld
C
er wordt alleen over het gevoel verteld
D
een combinatie van A, B en C

Slide 14 - Quizvraag

Fictie is
A
waargebeurd
B
zelf meegemaakt
C
verzonnen
D
gedichten

Slide 15 - Quizvraag

Proza is
A
Gedichten
B
Literatuurgeschiedenis
C
Romans
D
Kranten

Slide 16 - Quizvraag

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. 
Schrijvers gebruiken vaak beeldspraak 
voor een verrassend effect.




Er zijn 2 vormen van beeldspraak:
- vergelijking met als (hij is zo groot als een reus)
- vergelijking zonder als (hij is een beer van een vent)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Spanning in verhalen
De hoofdpersoon bevindt zich in een gevaarlijke situatie of gevaarlijke omgeving.

Slide 19 - Tekstslide

Spanning in verhalen
De hoofdpersoon moet een raadsel of probleem oplossen. 

Slide 20 - Tekstslide

Spanning in verhalen
Een hoofdstuk eindigt met een cliffhanger: een onderbreking van het verhaal op een heel spannend moment.

Slide 21 - Tekstslide

Spanning in verhalen
  • Je krijgt door aanwijzingen in het verhaal een vermoeden over hoe het afloopt, maar je weet nog niet precies hoe het zit.
  • Het verhaal krijgt een onverwachte wending: er gebeurt plotseling iets wat je niet had verwacht.
  • Je bent bijna bij de ontknoping, maar de
    schrijver laat je nog even wachten: uitstel.

Slide 22 - Tekstslide

Trucs voor spanning in verhalen
1. Spannende/griezelige omgeving, geluiden en personen
2. Gevaarlijke situaties
3. Geheim of raadsel
4. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel
5. Je krijgt een vermoeden over de afloop
6. Onverwachte gebeurtenis
7. Cliffhanger

Slide 23 - Tekstslide