Uitleg Lezen 1: tekstsoorten

Uitleg lezen 1-a
Periode 4, havo-4
Toets voorbereiding
Examenvoorbereiding
Begrijpend lezen
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Uitleg lezen 1-a
Periode 4, havo-4
Toets voorbereiding
Examenvoorbereiding
Begrijpend lezen

Slide 1 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 1: ik kan tekstsoorten benoemen

Lesdoel 2: ik kan het doel van de schrijver aangeven 

Slide 3 - Tekstslide

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 4 - Woordweb

Tekstsoorten 
  • Uiteenzetting
  • Betoog
  • Beschouwing


***Brief, krantenartikel, column, gedicht etc etc noemen we Tekstvorm

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken uiteenzetting
  • Informatieve tekst (feitelijk)
  • Een tekst waarin je iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. Je blijft objectief/ geen eigen mening.

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken betoog
  • Subjectieve tekst.
  • Schrijver neemt standpunt in en beargumenteert met argumenten.
  • Bedoeld om lezers te overtuigen.

Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken beschouwing
  • Zowel objectief als subjectief van aard.
  • Schrijver geeft interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging mee.
  • Bedoeld om lezer na te laten denken en zelf een mening te laten vormen.

Slide 8 - Tekstslide

UIteenzetting
Betoog
Beschouwing
Tekst 1
(dyslexie)
Tekst 2
(school)
Tekst 3
(vulkaan)
Tekst 4
(wapen)
Tekst 5
(social media)
Tekst 6
(vuurwerk)

Slide 9 - Sleepvraag

Nu
Aan de slag met NUMO
Lezen in je boek
Presentaties Complottheorieën

Slide 10 - Tekstslide

Lezen 1-b

Slide 11 - Tekstslide

Welke tekstdoelen kan je noemen? (5)

Slide 12 - Woordweb

Tekstdoelen
Een schrijver heeft altijd een bepaald doel met zijn teksten, hij wil iets bij de lezer teweeg brengen. 

Slide 13 - Tekstslide

Tekstdoelen
- Informeren: de schrijver beoordeelt gegevens niet, maar verstrekt ze alleen
- Opiniëren: de schrijver wil de lezer aan het denken zetten en hem een eigen mening laten vormen
- Overtuigen: de schrijver wil dat de lezer zijn mening overneemt
- Activeren: de lezer moet iets gaan doen
- Amuseren: de schrijver wil dat de lezer geniet van zijn tekst (of vermaakt wordt) 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Wat is het doel van de spreker in dit filmpje?
A
Amuseren
B
Overtuigen
C
Opiniëren
D
Informeren

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het doel van de schrijver met dit stuk?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Opiniëren

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Wat is het doel van dit filmpje?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Opiniëren
D
Uitleg geven

Slide 20 - Quizvraag

Abortus, rechtvaardig of niet?
Het aantal abortussen in Nederland is sinds 1993 met bijna 50% gestegen. Jaarlijks worden in ons land zo’n 18000 zwangerschappen afgebroken door middel van een kunstmatig opgewekte abortus. De meningen over abortus verschillen sterk. Deze uiteenlopende meningen zijn vaak het gevolg van                          verschillende ethische visies. Sommige mensen staan achter de leus: 'baas in eigen buik!' Terwijl anderen vinden dat je het leven van een ongeboren kind afpakt.                   

Slide 21 - Tekstslide

Welk tekstdoel heeft deze tekst?
A
Overtuigen
B
Overhalen
C
Opiniëren
D
Informeren

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen
D
Overhalen

Slide 24 - Quizvraag

Tekstsoorten

1) Informatieve tekst / Uiteenzetting


2) Betogende tekst / betoog


3) Beschouwende tekst /
     beschouwing

Tekst-/schrijfdoelen

1) Informeren
2) Uiteenzetten

3) Overtuigen
4) Tot actie aanzetten

5) Beschouwen, opiniëren
6) Vermaken

Slide 25 - Tekstslide

Tekstsoort
Tekstdoel
Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Informeren
Overtuigen
Adviseren
Activeren
Amuseren

Slide 26 - Sleepvraag

Nu
Aan de slag met NUMO
Lezen in je boek
Presentaties Complottheorieën

Slide 27 - Tekstslide

Les 2a Lezen

Slide 28 - Tekstslide

Welke tekstdoelen kan je noemen?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het verschil tussen tekstdoel en tekstsoort?

Slide 30 - Open vraag

Kan je een reden noemen waarom het belangrijk zou kunnen zijn om te weten wat het doel is van de schrijver? (bijv. overtuigen)

Slide 31 - Open vraag

Ik heb het lesdoel behaald: ik kan tekstsoorten benoemen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Ik heb het lesdoel behaald: ik kan het doel van de schrijver aangeven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

tekstdoelen/ tekstsoorten

Slide 34 - Tekstslide

Les 2b

Slide 35 - Tekstslide

In deze les komt aan bod
  • (Tekstsoorten/tekstdoelen)
  • Intenties, opvattingen, gevoelens schrijver
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden

Slide 36 - Tekstslide

Intenties van de schrijver
Dit is iets subtieler van het schrijf-/tekstdoel.
Woordkeus en schrijfstijl zeggen veel over de intenties en gevoelens van de schrijver.

Let goed op de titel, de inleiding en het slot van de tekst.

Slide 37 - Tekstslide

Intenties van de schrijver
Voorbeelden van vragen op examen/toets:
  1. In welke alinea komt het standpunt van de auteur het duidelijkst naar voren?
  2. Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp het beste gekarakteriseerd worden?
    Bezorgd, kritisch, neutraal, afstandelijk, professioneel.
  3. Hoe zou je de toonzetting het beste kunnen typeren?
    Alarmerend, enthousiasmerend, prikkelend, spottend.

Slide 38 - Tekstslide

Tekststructuren:
Teksten zijn opgebouwd volgens een inleiding, middenstuk en een slot. 
Schrijvers streven ernaar om die volgens een bepaalde structuur die samenhangt met hun tekstdoel vorm te geven, zoals probleem-oplossingstructuur, argumentatiestructuur enz.
Er zijn 7 vaste tekststructuren.

Slide 39 - Tekstslide

vaste tekststructuren
voordelen-nadelenstructuur
stelling-argumentenstructuur
indelingsstructuur (deelonderwerpen)
verklaringsstructuur
probleem-oplossingstructuur
tijdsstructuur
onderzoeksstructuur
vraag-antwoordstructuur

Slide 40 - Tekstslide

argumentatiestructuur
deelonderwerpenstructuur
probleem/oplossingstructuur
verklaringsstructuur
stelling
argumenten voor
tegenargumenten
herhaling stelling
onderwerp
aspecten van het onderwerp
samenvatting
probleem
gevolgen
oorzaken
oplossingen
de beste oplossing
bepaald verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
verklaring/oorzaak/reden
samenvatting

Slide 41 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 42 - Sleepvraag

Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de relaties tussen verschillende delen van een tekst (bv. alinea’s of zinnen).
Zo kan een zin/alinea ingaan op een oorzaak:
           Het heeft al maanden niet meer geregend 
en een volgende zin/alinea op een gevolg. 
            Daardoor is de oogst van de boeren mislukt. 

Het verband: oorzaak-gevolg. 

Slide 43 - Tekstslide

Signaalwoorden
Het verband: oorzaak-gevolg. 

Signaalwoorden: door(dat), waardoor, te danken aan.

Slide 44 - Tekstslide

Signaalwoorden 
ook, bovendien → opsomming
maar, echter → tegenstelling
net als, hetzelfde → vergelijking
dat wil zeggen, bijvoorbeeld → uitleg/toelichting
als, indien → voorwaardelijk
met behulp van, om … te → doel-middel
vroeger, nu → chronologie (volgorde in de tijd)
dus, hieruit volgt → conclusie
kortom, om kort te gaan → samenvatting

Slide 45 - Tekstslide

Welke verband geeft het woordje 'kortom' aan.
A
Samenvattend
B
Voorwaardelijk
C
Temporeel
D
Vergelijkend

Slide 46 - Quizvraag

Welk verband geeft de formulering 'te wijten / te danken aan' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Redengevend
D
Toelichtend

Slide 47 - Quizvraag

Hoewel
A
Opsommend verband
B
Redengevend
C
Tegenstellend
D
Voorwaardelijk

Slide 48 - Quizvraag

Zoals
A
Voorwaardelijk
B
Voorbeeldgevend
C
Tegenstellend
D
Opsommend

Slide 49 - Quizvraag

Dus:
  • Tekststructuren --> wijze waarop tekst is opgebouwd.
  • Tekstverband --> wat meerdere tekstdelen met elkaar te
      maken hebben. Verbanden tussen alinea's of zinnen.
  • Signaalwoord --> geeft aan met welk tekstverband je te
     maken hebt; dit is de enige die in de tekst zelf staat.
  • Functiewoord --> vertelt wat de functie is van één tekstdeel. (op deze laatste komen we later terug)

Slide 50 - Tekstslide

aan het werk
Kwizl --> Banjeren
Lezen in je boek

Slide 51 - Tekstslide