Memo §7.1 Industriële Revolutie H4


Industriële Revolutie
1750-1900




H7 De economische voorsprong van Europa
§7.1 De industriële revolutie 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


Industriële Revolutie
1750-1900




H7 De economische voorsprong van Europa
§7.1 De industriële revolutie 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kan uitleggen wat de Industriële revolutie inhoudt;
- Je kan de factoren noemen die bijdroegen aan de groei en verandering van de Britse economie vanaf 1750;
- Je kan een aantal economische en sociale gevolgen van de industriële revolutie noemen;

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Korte terugblik
Uitleg §7.1
Aan de slag! 

Slide 3 - Tekstslide

Rond 1800: Revoluties!
Snel, onverwachte wendingen, dramatische gebeurtenissen en spannende ideeën
Rond 1800: Revolutie!
Geleidelijk en traag, maar wel enorm ingrijpend

Slide 4 - Tekstslide


Industriële Revolutie
1750-1900




  • Door de komst van de machines verandert de manier waarop mensen produceren: van handmatig naar machinaal
  • De verandering noemen we de Industriële Revolutie
  • Begint bij GB









Niet alleen de manier van produceren verandert enorm: ook de komst van stoomtreinen brengt grote veranderingen in het vervoer van mensen en goederen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

van kleinschalige handmatige productie in de huisnijverheid...
... naar grootschalige machinale productie in fabrieken

Slide 7 - Tekstslide

Groei Engelse economie
  • Ondernemers & uitvinders: investeren in uitvindingen zoals 'the spinning Jenny'.
  • Britse koloniale overheersing: grondstoffen e.d. importeren uit kolonies, bijv. katoen uit India. 
  • Opbrengsten landbouwproductie steeg spectaculair door nieuwe kennis en landbouwwerktuigen .
  • Bevolkingsgroei door ziektebestrijding, grote vraag naar textiel en voedsel
  •  Stoommachine: sneller, grootschaliger & goedkoper produceren (nodig: steenkool & ijzer). Maakt mogelijk: stoomtrein (transport!).

Slide 8 - Tekstslide

Arbeidersklasse
  • Grootste klasse, onderaan de samenleving.
  • Geen bezit.
  • Konden alleen iets verdienen door te werken.

Slide 9 - Tekstslide

Let op: De weekinkomsten van een mannelijke arbeider
was ongeveer 900 cent (9 gulden)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
In de 19e-eeuwse klassenmaatschappij waren er 3 klassen:
  1. ondernemersklasse, 
  2. de middenklasse,
  3. de arbeidersklasse.

Slide 14 - Tekstslide

Werkomstandigheden
  • Saai (door arbeidsdeling/lopende band)

  • Lange werkdagen (14 uur per dag)
  • Gevaarlijk

  • Geen enkel recht

  • Lage lonen (bij fouten: loon inhouden)

Slide 15 - Tekstslide

Woonomstandigheden
  • Slechte woningen (snel gebouwd dus: haastige spoed...)

  • Panden die niet als woning zijn bedoeld (zoals kelderwoningen)

  • Dichtbij fabrieken

  • Slechte hygiëne, riolering en watervoorzieining

Slide 16 - Tekstslide

Kinderarbeid
  • Goedkope arbeidskrachten

  • Ze zijn nog jong: je hebt er nog lang wat aan

  • Ze zijn goedkoper

  • Hun kleine handen kunnen beter op plekken tussen machines

Slide 17 - Tekstslide

De overheid deed niets aan de problemen van arbeiders. Zij vond dat ondernemers alle ruimte moesten krijgen om zoveel mogelijk winst te maken. Hierdoor zou de economie groeien -> economisch liberalisme.

Slide 18 - Tekstslide

MERCANTILISME

- staatsbemoeienis in de economie

- Belasting en invoertarieven 
ECONOMISCH LIBERALISME 

- zo weinig mogelijk staatsbemoeienis

- Vrijhandel en concurrentie

Slide 19 - Tekstslide

Economisch Liberalisme
Adam Smith

Overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie.

Geen wetten die de arbeiders beschermden.

Vrije concurrentie --> betere producten en lagere prijzen.

De economie als een natuurwet: de economie regelt zichzelf.

Slide 20 - Tekstslide

HANDELSKAPITALISME

- winst werd gemaakt door handel te drijven.






MODERN KAPITALISME

- winst werd gemaakt door het produceren van goederen in fabrieken. 

Kapitalisme werd dus modern door industrialisering. 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag 
Maak opdrachten 7.1
Of
Maak samenvatting 7.1

Slide 22 - Tekstslide

In welke eeuw vond de Industriële revolutie plaats?
A
16e eeuw
B
19e eeuw
C
18e eeuw
D
17e eeuw

Slide 23 - Quizvraag

Welke uitvinding speelde een belangrijke rol in de Industriële revolutie?
A
microscoop
B
stoommachine
C
telescoop
D
kompas

Slide 24 - Quizvraag

Waar vond de Industriële revolutie als eerste plaats?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Engeland

Slide 25 - Quizvraag

Wat was een belangrijke oorzaak van de industriële revolutie?
A
Veranderingen in de landbouw
B
Migratie van platteland naar stad
C
Technologische vooruitgang en uitvindingen
D
Politieke revoluties in Europa

Slide 26 - Quizvraag

Welke industrie leidde de weg in de industriële revolutie?
A
Voedingsmiddelenindustrie
B
Automobielindustrie
C
Textielindustrie
D
Bouwsector

Slide 27 - Quizvraag

Welke landen waren pioniers in de industriële revolutie?
A
Frankrijk en Italië
B
Duitsland en Rusland
C
Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten
D
China en India

Slide 28 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 4 t/m 8
pagina 156
 §7.1

Slide 29 - Tekstslide