Thema 8 Taak 3: Ik ben tevreden met de buurt

Thema 8 / Taak 3: 
Ik ben tevreden met de buurt

Wat gaan we doen:
Link lezen / Grammatica: modale werkwoorden: moeten, willen, zullen, mogen (herhaling) / zinnen maken / Link doe de taak / Blooket Goldquest

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Thema 8 / Taak 3: 
Ik ben tevreden met de buurt

Wat gaan we doen:
Link lezen / Grammatica: modale werkwoorden: moeten, willen, zullen, mogen (herhaling) / zinnen maken / Link doe de taak / Blooket Goldquest

Slide 1 - Tekstslide

zullen 
willen
moeten
kunnen
mogen
1) een belofte doen: 
Ik zal je dat geld morgen teruggeven.
1) een wens:
Wij willen dit jaar naar Frankrijk reizen.
1) het is noodzakelijk: 
Die planten moeten iedere dag water hebben. 

1) je weet hoe je iets moet doen
Ik kan een muziekinstrument bespelen. 
1) toestemming hebben: 
Die kinderen mogen tot 18.oo uur buiten spelen. 
2) een voorstel doen:
Zal ik je even helpen? 
2) advies geven:
Je moet je ouders niet meenemen naar dat feest. 
2) (niet) mogelijk zijn:
Morgen kan zij niet naar de les komen.

3) praten over de toekomst:
Ik hoop dat ik om 09.00 uur zal beginnen. 


3) een conclusie:
Dat moet een fantastisch restaurant zijn.
3) een beleefd verzoek doen: 
Kunt u wat geld voor mij wisselen? 

Slide 2 - Tekstslide

moeten
willen
zullen
kunnen
mogen
ik
moet
wil
zal
kan
mag
jij
moet
wilt
zal / zult
kan / kunt
mag
hij / zij / het
moet
wil
zal
kan
mag
wij
moeten
willen
zullen
kunnen
mogen
jullie
moeten
willen
zullen
kunnen
mogen
zij
moeten
willen
zullen
kunnen
mogen
u
moet
wil / wilt
zal / zult
kan / kunt
mag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

subject

persoonsvorm

wanneer
(tijd)
wat
waar
(plaats)
infinitief
Ik
wil
elke dag
5 km
in het bos
lopen
Mijn oma
moet
op zondag
kippensoep
in de keuken
koken
De poes
gaat
nu
vis
bij het water
eten
woordvolgorde : een zin met twee werkwoorden (herhaling)

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer
Persoonsvorm

subject
wat
waar
infinitief
Elke dag
wil
ik
5 km
in het park
lopen
Op zondag
moet
mijn oma
kippensoep
in de keuken
maken
Nu
gaat
de poes
vis
bij het water
eten
woordvolgorde: de zin met twee werkwoorden en inversie  (tijd)

Slide 6 - Tekstslide

waar
(plaats)

persoonsvorm

subject
wanneer
wat
infinitief
In het bos
wil
ik
elke dag
5 km
lopen
In de keuken
moet
mijn oma
op zondag
kippensoep
koken
Bij het water
gaat
de poes
nu
vis
eten
woordvolgorde: de zin met twee werkwoorden en inversie  (plaats)

Slide 7 - Tekstslide

Wat moet, zal, kun, wil en mag jij in de zomervakantie?
Maak 5 zinnen en schrijf je beste zin hier op.
Extra uitdaging: gebruik inversie!

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Wat hebben we gedaan?
moeten, willen, mogen, zullen, kunnen / zinnen maken over de zomervakantie / Link / heel veel praten!

Slide 11 - Tekstslide