4.3 Europa: verenigd in verscheidenheid

4.3 Europa: verenigd in verscheidenheid
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

4.3 Europa: verenigd in verscheidenheid

Slide 1 - Tekstslide

Europese eenwording

1957 oprichting Europese Economische Gemeenschap (EEG):
  • Door België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, West-Duitsland.
  • Doelen: oorlogen voorkomen en welvaart vergroten.
  • De EEG is de voorloper van de Europese Unie (EU).

Slide 2 - Tekstslide

Europese eenwording

Uitbreiding lidstaten:
  • Eerst Noord- en West-Europa
  • Vanaf ‘80: Zuid-Europa. Na beëindiging dictatuur.
  • Vanaf 2004: 13 landen uit Centraal- en Oost-Europa.
  • Na einde (burger)oorlogen of het communisme.
  • 2020: 27 landen (waren er 28 in 2019).

Slide 3 - Tekstslide

Eenheid?

In de EU-lidstaten wonen veel verschillende volken met een eigen cultuur:
  • EU = multicultureel.
  • EU probeert wel eenheid te zijn op politiek en economisch gebied.

  • motto EU: verenigd in verscheidenheid

  • Steeds meer politieke eenheid door gelijke wetten.

Slide 4 - Tekstslide

B268 Europese integratie

Maatregelen om goed te kunnen samenwerken:
  • Veel gelijke wetten en regels
  • Geen onderlinge tariefmuren
  • De euro
Europese integratie = de ontwikkeling om in Europa tot meer eenheid te komen.
Landen / gebieden die juist minder samenwerking willen:
  • brexit, Groot-Brittannië
  • Catalunya, Spanje

Slide 5 - Tekstslide

B267 Economische machtsblokken

Economisch machtsblok = gebied dat economisch sterk is doordat:
  • Er veel goederen worden geproduceerd
  • En er een grote koopkrachtige markt is.
    BV: Europese Unie, NAFTA, ASEAN

Slide 6 - Tekstslide

B267 Economische machtsblokken


Gunstig voor eigen bevolking, ongunstig voor landen erbuiten.

  • Weinig kans op verkoop producten voor arme landen (BV in Afrika)
  • WTO voert overleg over wereldwijde handel.
  • Organisatie die de arme landen helpt: Fairtrade original

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag:
Wat?
§4.3 Opdrachten: 3 en 4
Waar?
Learnbeat (via magister -> leermiddelen) 
Hulp?
- Theorie (                = bovenin links)
- Atlas 
- Docent 
Klaar?
Herhaling / samenvatting maken 
Niet af?
Huiswerk voor volgende les
Oefenen met de leerstof

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekenen de letters EEG?

Slide 9 - Open vraag

Hoeveel lidstaten heeft de EU?
A
25
B
27
C
28
D
23

Slide 10 - Quizvraag

Eenheid?

EU is vooral een economisch machtsblok door:
  • vrij verkeer personen, goederen, diensten, geld = interne markt.
  • Gemeenschappelijke afzetmarkt van > 500 miljoen mensen.
  • Gemeenschappelijke munt: de euro.

  • Nauwelijks grenscontroles om vrij verkeer (en dus handel) te bespoedigen. = Schengenlanden.

Slide 11 - Tekstslide

B246 Economische systemen




Kapitalistisch land: winst
  • Productie geleid door particuliere ondernemers.
  • Bepalen zelf wat en hoeveel er geproduceerd wordt.
  • Goederen en diensten waar vraag naar is.
    -> Vrijemarkteconomie
Economisch systeem = de manier waarop in een staat de productie van goederen is geregeld.


 Communistisch land:
  • Centraal geleide productie door de overheid.
  • Geen vrije ondernemers
  • Bedrijven zijn eigendom van de staat.
  • Productieplannen gemaakt door de staat
    -> Planeconomie


Slide 12 - Tekstslide

Eenheid binnen de EU?



Zijn er veel verschillen in
de Europese Unie?


Slide 13 - Tekstslide

Europa in kaart

Slide 14 - Tekstslide

Of toch geen eenheid?

Nog steeds grote verschillen binnen de EU:
  • Westen en noorden: relatief welvarend en ontwikkeld
  • Oosten en zuiden: relatief arm en minder ontwikkeld

Slide 15 - Tekstslide

Of toch geen eenheid?

Voorbeelden van verschillen:
  • Gemiddeld inkomen Duitsland 3x zo hoog als in Polen
  • Aandeel beroepsbevolking primaire sector
  • Aandeel jeugdwerkloosheid
  • Vergrijzing

Slide 16 - Tekstslide

Of toch geen eenheid?

Voorbeelden van verschillen:
  • Gemiddeld inkomen Duitsland 3x zo hoog als in Polen
  • Aandeel beroepsbevolking primaire sector
  • Aandeel jeugdwerkloosheid
  • Vergrijzing

Slide 17 - Tekstslide

Migratie

De economische verschillen leiden tot veel migratie van jonge mensen van Oost- naar West-Europa. = selectieve migratie


  • Gevolg: vergrijzing in landelijke gebieden Oost-Europa.
  • Ook: minder kinderen.
    ->  gelijktijdige vergrijzing en ontgroening.



Slide 18 - Tekstslide

B152 Vergrijzing en ontgroening

Bevolkingsafname in veel Europese landen door een sterfteoverschot (er sterven meer mensen dan kinderen die worden geboren)

->  bevolkingskrimp / demografische krimp

Belangrijke factoren:
  • Vergrijzing: het aandeel 65+ in de totale bevolking neemt toe.
  • Ontgroening: het aandeel 20- in de totale bevolking neemt af.

Slide 19 - Tekstslide

B160 Economische migranten
Economische migranten = iemand die om economische redenen verhuist.

  1. Arbeidsmigrant = iemand die ergens anders gaat werken vanwege gebrek aan werk en geld in zijn eigen gebied.
  2. Seizoenmigranten zijn arbeidsmigranten die maar een korte periode blijven.
  3. Kennismigranten zijn economische migranten die migreren vanwege hun (technische) kennis -> braindrain

Slide 20 - Tekstslide

B13 Wisselen van schaalniveau
In- en uitzoomen doen we met behulp van schaalniveaus. Er zijn er vijf.

  1. Lokale schaal = plaats
  2. Regionale schaal = streek/provincie
  3. Nationale schaal = land
  4. Continentale schaal = landen/werelddeel
  5. Mondiale schaal = wereld


Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag:
Wat?
§4.3 Opdrachten: 1 t/m 4
Waar?
Learnbeat (via magister -> leermiddelen) 
Hulp?
- Theorie (                = bovenin links)
- Atlas 
- Docent 
Klaar?
Herhaling / samenvatting maken 
Niet af?
Huiswerk voor volgende les
Oefenen met de leerstof

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Europese eenwording
1951
EGKS
Europese Gemeenschap van Kolen en Staal
1957
EEG
Europese Economische Gemeenschap
1992
EU
Europese Unie
2002
Invoering Euro

Slide 24 - Tekstslide

1951
1957
1992
EGKS
EU
EEG

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Wat is het hoofddoel van de EU?
A
vrede en welvaart
B
handel en welvaart
C
open grenzen en welvaart
D
open grenzen en vrede

Slide 28 - Quizvraag


Wat heeft de EU niet?
A
Een interne markt
B
Een leger
C
Een eigen munt
D
Open grenzen

Slide 29 - Quizvraag

Door de EU
A
Werken meer Nederlanders in Polen
B
Groeit de economie van Nederland
C
Worden de verschillen binnen de EU groter
D
Hebben wij over Nederland minder te zeggen

Slide 30 - Quizvraag

De EU is een...
A
economische samenwerking
B
politieke samenwerking
C
economische en politieke samenwerking

Slide 31 - Quizvraag

Wat is multicultureel?
A
Veel mensen die vlak bij elkaar wonen.
B
Veer verschillende culturen in een land.
C
Dat mensen meer culturen kunnen hebben.
D
Een cultuur die veel in een land voorkomt.

Slide 32 - Quizvraag

Vrij verkeer van goederen en personen hoort bij het verdrag van Schengen.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Hoort Nederland bij de Schengenzone?
A
Ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Arbeidsmigranten binnen de EU
A
Mogen zonder voorwaarden komen
B
Mogen Nederland in, onder voorwaarden
C
Mogen Nederland niet in

Slide 35 - Quizvraag