17-4 H3 Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Sterke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Hoe herken je een sterk werkwoord in het Nederlands

Slide 2 - Open vraag

Regel
Sterke werkwoorden met een "e" in de stam krijgen
bij: du  +  er, sie, es 


Als de "e" lang klinkt e -----> ie   bijv. sehen, du siehst
Als de "e" kort klinkt e -----> i     bijv. helfen, du hilfst

Slide 3 - Tekstslide

sterke werkwoorden met e
In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert
de "e" in de stam in "i" of "ie" 


Beispiel:  
ich helfe --> du hilfst/ er hilft 
ich sehe --> du siehst / er sieht 


Slide 4 - Tekstslide

Wanneer "i" of "ie"?
Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"
Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"

e --> i
ee --> ie

Slide 5 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.


helfen


sehen
ich
helf - e
seh - e
du
hilf - st
sieh - st 
er/sie/es
hilf - t
sieh - t
wir
helf - en
seh - en
ihr
helf - t
seh - t 
sie/Sie
helf - en
seh - en
geholfen
gesehen

Slide 6 - Tekstslide

lesen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
lese
liest
liest
lesen
lest
lesen

Slide 7 - Sleepvraag

Uitzonderingen
bij geben en nehmen wordt het "ee" een "i"
ich gebe --> du gibst / er gibt
ich nehme --> du nimmst / er nimmt


Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.


helfen


sehen


geben


nehmen
ich
helf - e
seh - e
geb - e
nehm - e
du
hilf - st
sieh - st 
gib- st
nimm - st
er/sie/es
hilf - t
sieh - t
gib - t
nimm - t
wir
helf - en
seh - en
geb - en
nehm - en
ihr
helf - t
seh - t 
geb - t
nehm - t
sie/Sie
helf - en
seh - en
geb - en
nehm - en
geholfen
gesehen
gegeben
genommen

Slide 9 - Tekstslide

geben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
gebe
gebt
gibt
geben
gibst
geben
gibe
gibben

Slide 10 - Sleepvraag

goed of fout?
A
er list
B
er liest

Slide 11 - Quizvraag

Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst

Slide 12 - Quizvraag

Der Arzt (geben)..............Meike eine Spritze.
A
gebt
B
gibst
C
gibt

Slide 13 - Quizvraag

Goed of fout?

er nihmt
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

ik lees (lesen)
A
ich lese
B
ich liese

Slide 15 - Quizvraag

wij nemen (nehmen)
A
wir nehmen
B
wir nimmen

Slide 16 - Quizvraag

Mijn moeder geeft (geben)
A
Meine Mutter gebt
B
Meine Mutter gibt

Slide 17 - Quizvraag

(essen) Was ............ du am liebsten?

Slide 18 - Open vraag

(helfen) Mein Vater ............ mir immer bei den Hausaufgaben.

Slide 19 - Open vraag

(helfen) ............ du mir dabei?

Slide 20 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord.
Ich sehe was, was du nicht (ziet)
A
sehst
B
siehst
C
sihst
D
sist

Slide 21 - Quizvraag

Sie (leest) ein Buch.
A
lest
B
liest
C
lieset
D
list

Slide 22 - Quizvraag

Der Lehrer (vergeet) die Hausaufgaben
A
vergisst
B
vergest
C
vergiesst
D
vergiest

Slide 23 - Quizvraag

(Geef) du mir bitte das Buch?
A
Giebst
B
Geebst
C
Gebst
D
Gibst

Slide 24 - Quizvraag

Wo (ontmoet) du dich heute mit deiner Freundin?
A
treffst
B
trieffst
C
triffst
D
treeffst

Slide 25 - Quizvraag

Uitzonderingen
gehen > du gehst / er geht
stehen > du stehst / er steht

krijgen GEEN e/i Wechsel.

Slide 26 - Tekstslide

Wat gebeurt er bij sterke werkwoorden met e in de stam?

Slide 27 - Woordweb

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden veranderd de klinker?
A
Ich, du, ihr
B
ich, du, er, sie, es
C
du, er, sie, es
D
wir, ihr, du, sie

Slide 28 - Quizvraag

sterke werkwoorden
 met a in stam

Slide 29 - Tekstslide

Wat gebeurt er mit de a?

Slide 30 - Woordweb

Regel
Sterke werkwoorden met een "a" in de stam krijgen
bij: du, er, es , sie

Als de "e" lang kinkt a -----> ä   
bijv. tragen: du trägst, er,sie,es trägt



Slide 31 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met a in stam t.t.


fallen


lassen


halten
ich
fall - e
lass - e
halt - e
du
fäll  - st
läss - st 
hält- st
er/sie/es/man
fäll  - t
läss - t
hält
wir
fall  - en
lass - en
halt - en
ihr
fall  - t
lass - t 
halt - t
sie/Sie
fall  - en
lass - en
halt- en
gefallen
gelassen
gehalten

Slide 32 - Tekstslide

fahren
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahre
fährst
fahrt
fahren
fährt
fahren

Slide 33 - Sleepvraag

tragen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
trage
trägt
trägst
tragen
tragt
tragen

Slide 34 - Sleepvraag

fallen - du ______
A
fällst
B
fallst
C
fällt
D
fallt

Slide 35 - Quizvraag

Regel
Sterke werkwoorden met een "a" in de stam krijgen
bij: du, er, es , sie

Als de "e" lang kinkt a -----> ä   
bijv. tragen: du trägst, er,sie,es trägt
Geldt ook voor          laufen: du läufst, er,sie,es läuft
                                        

Slide 36 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met a in stam t.t.


fallen


lassen


halten


laufen
ich
fall - e
lass - e
halt - e
lauf - e
du
fäll  - st
läss - st 
hält- st
läuf - st
er/sie/es
fäll  - t
läss - t
hält
läuf - t
wir
fall  - en
lass - en
halt - en
lauf - en
ihr
fall  - t
lass - t 
halt - t
lauf - t
sie/Sie
fall  - en
lass - en
halt- en
lauf- en
gefallen
gelassen
gehalten
gelaufen

Slide 37 - Tekstslide

laufen - Der Schüler _______ durch die Sporthalle?

Slide 38 - Open vraag

laufen - Die Schüler _______ durch die Sporthalle?

Slide 39 - Open vraag

Ga verder met Wiederholung 5 achterin je boek

Aufgabe 1 t/m 8

Slide 40 - Tekstslide