Les van 15 oktober

Les van 18 oktober
Wat gaan we doen?
- woordenschat test
- verdere uitleg woordsoorten;
- spelling: klein dictee;
- werkwoordvervoeging ;
1 / 71
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands6th Grade

In deze les zitten 71 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les van 18 oktober
Wat gaan we doen?
- woordenschat test
- verdere uitleg woordsoorten;
- spelling: klein dictee;
- werkwoordvervoeging ;

Slide 1 - Tekstslide

Beau heeft medelijden met het jongetje.
A
Beau condoleert het jongetje.
B
Beau heeft met het jongetje te doen.

Slide 2 - Quizvraag

De vrouw van onze tandarts is overleden.
A
De tandarts gedraagt zich gepast.
B
De tandarts is weduwnaar.

Slide 3 - Quizvraag

De toneelvoorstelling is in de grote zaal van de school.
A
De toneelvoorstelling is een plechtigheid
B
De toneelvoorstelling is in de aula

Slide 4 - Quizvraag

Iedereen is ontroerd als Saskia het gedicht voorleest.
A
Iedereen gedenkt haar.
B
Iedereen is aangedaan.

Slide 5 - Quizvraag

Mario gooit met eten in het restaurant.
A
Mario gedraagt zich ongepast.
B
Mario houd zich aan de etiquetten.

Slide 6 - Quizvraag

Mijn opa vindt het fijn als ik hem help in de tuin.
A
Mijn opa stelt het op prijs.
B
Mijn opa vindt het vanzelfsprkend.

Slide 7 - Quizvraag

Woordenschat test
Maak de volgende opdrachten, met de volgende onderdelen:
-  wat betekent het dikgedrukte woord; 
- zet het goede woord achter de zin;
- welk woord past het beste in de zin;
- is de zin waar of niet waar;
- welk woord past het beste.

Slide 8 - Tekstslide

Rood gedrukt
Wat betekent het rode woord in de volgende zinnen?

Slide 9 - Tekstslide


1. Simons stuurde me na de verloren wedstrijd een opbeurend berichtje. 
A
boos makend
B
somber makend
C
vrolijk makend

Slide 10 - Quizvraag


2. Slopen is de enige optie voor deze verouderde woningen.
A
de keuzemogelijkheid
B
het probleem
C
de verandering

Slide 11 - Quizvraag


3. Nadat zijn oude auto kapot was gegaan, was meneer Sahin geenszins van plan om een nieuwe te kopen.
A
heel misschien
B
helemaal niet
C
vrijwel meteeen

Slide 12 - Quizvraag

Goede woord
Zet het goede woord achter de zin

Slide 13 - Tekstslide

4. Amal zei: 'O, wat verlang ik ernaar mijn vriendje weer te zien!'

Kies uit: iemand versieren, smachten of zich realiseren

Slide 14 - Open vraag

5. Mevrouw Verschoor wil niet meer achter de kassa werken. Ze vindt het werk saai en alsmaar hetzelfde.

Kies uit: de bijkomstigheid, de reputatie, de sleur

Slide 15 - Open vraag

6. De meester zei: 'Natuurlijk mag je naar de wc als je moet plassen. Dat hoef je toch niet te vragen?'

Kies uit: hilarisch, vanzelfsprekend, weemoedig

Slide 16 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?
Kies uit: 
aangedaan, gepast, koelbloedig, onevenwichtig, onweerstaanbaar en weerzinwekkend:

7. Het is ......... om iemand te bedanken, als hij iets voor je heeft gedaan.
8. De keeper stopte de penalty.......... Hij raakte niet in paniek.
9. De vriendschap tussen Sophie en Adam is ................. De ene keer gaat het goed, de andere keer hebben ze ruzie. 

Slide 17 - Tekstslide

7. Het is ......... om iemand te bedanken, als hij iets voor je heeft gedaan.

Slide 18 - Open vraag

8. De keeper stopte de penalty.......... Hij raakte niet in paniek.

Slide 19 - Open vraag

9. De vriendschap tussen Sophie en Adam is ................. De ene keer gaat het goed, de andere keer hebben ze ruzie.

Slide 20 - Open vraag

Waar of niet waar?
Geef bij de volgende zinnen aan of ze wel of niet waar zijn:

Slide 21 - Tekstslide

10. Als je een vriend uit het oog verliest, dan heb je geen contact meer met hem.

Slide 22 - Open vraag

11. Een principe is een zelfgekozen regel voor hoe je leeft.

Slide 23 - Open vraag

12. Als je iets het hoofd biedt, dan loop je weg voor een probleem.

Slide 24 - Open vraag

Het beste?
welk woord past het beste?

Slide 25 - Tekstslide

13. De vrouw van meneer Van Schaijk is overleden.
A
de aanbidder
B
de weduwe
C
de weduwnaar

Slide 26 - Quizvraag

14. Een vriend van meneer Van Schaijk zei tegen hem: 'Ik leef met je mee en wens je sterkte.'
A
condoleren
B
feliciteren
C
gedenken

Slide 27 - Quizvraag

15. Meneer van Schaijk zegt:'Ik vind het fijn dat je dat zegt.'
A
iets op prijs stellen
B
iets over zijn kant laten gaan
C
met iemand te doen hebben

Slide 28 - Quizvraag

Woordsoorten
Met woordsoorten kun je een zin bouwen.
Van elk woord in een zin kun je ook de woordsoort benoemen.
Voorbeelden van woordsoorten zijn:
- werkwoorden (ww)
- zelfstandige naamwoorden (znw)
- lidwoord (lw)
- bijvoeglijk naamwoord (bnw)

Slide 29 - Tekstslide

Meer woordsoorten
- hulpwerkwoord (hww)
- voltooid deelwoord (vdw)
- vraagwoord (vrw)
- telwoord (tw)
- rangtelwoord (rtw)
- voegwoord (vw)
- voorzetsel (vz)

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeelden woordsoorten
- hulpwerkwoord (hww)-> hebben, zijn, worden, zullen ->heb gelopen, ben geweest, wordt gedaan
- voltooid deelwoord (vdw)-> heb gelopen, is bedorven, wordt vervolgd -> meestal alle woorden met 'ge' maar kan ook 'be' of 'ver'
- vraagwoord (vrw)-> wie, wat, waar, wanneer, waarom, welke, hoe
- telwoord (tw)-> een, twee, drie, vier, vijf etc.
- rangtelwoord (rtw)-> eerste, tweede, derde, laatste, hoeveelste 
- voegwoord (vw)-> maken twee zinnen aan elkaar: -> 'en', 'maar, 'want', 'omdat', 'doordat', 'of' , 'dus'
- voorzetsel (vz)-> op, in, onder, boven, uit, naast etc. (op de kooi, in de kooi, onder de kooi, etc)

Slide 31 - Tekstslide

Schrijf het hulpwerkwoord (hww):
Geef aan wat het hulpwerkwoord is bij de volgende zinnen:

Slide 32 - Tekstslide

Ik heb een luipaard getekend

Slide 33 - Open vraag

Die dennenboom is laatst omgewaaid.

Slide 34 - Open vraag

Zij zijn in de dierentuin geweest.

Slide 35 - Open vraag

De zon heeft vandaag veel geschenen.

Slide 36 - Open vraag

De dames hebben een slagroomtaart gebakken.

Slide 37 - Open vraag

Onze voordeur wordt geschilderd.

Slide 38 - Open vraag

Jamila heeft veel klusjes gedaan.

Slide 39 - Open vraag

De hond is in de sloot gesprongen.

Slide 40 - Open vraag

Voltooid deelwoord: altijd 'ge'? 
Wat is een voltooid deelwoord (vdw) ook alweer?
Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling voltooid is-> de handeling is klaar, iets  is al gebeurd 
Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
Voorbeelden van voltooide deelwoorden zijn:
 geleefd, gewerkt en beloofd (dus NIET altijd 'ge', maar wel vaak)

Slide 41 - Tekstslide

Vooltooid deelwoord niet altijd 'ge'
Woorden met ‘be’/’ver’/’ont’/’ge’/’her’/’er’ die krijgen niet ook nog eens ‘ge’ erbij:
- bekronen -> is bekroond (is gebekroond kan niet)
- verbinden ->heeft verbonden (geverbonden bestaat niet)
- ontmoeten -> heeft ontmoet (heeft geontmoet is fout)
- geloven -> heeft geloofd (heeft gegeloofd is dubbelop)
- herkennen -> is/heeft herkend (geherkend is geen woord)
- erkennen -> heeft erkend (heeft geërkend komt in onze taal niet voor)

Slide 42 - Tekstslide

Benoem het hww en het vdw
Benoem in de volgende zinnen het hulpwerkwoord (hww) en het voltooid deelwoord (vdw). 

Slide 43 - Tekstslide

Ik heb gisteren in de boekwinkel een nieuwe agenda gekocht.

Slide 44 - Open vraag

De theeglazen zijn vanochtend op de harde keukenvloer gevallen.

Slide 45 - Open vraag

Mijn neef heeft gisteren in Assen een goede wedstrijd gespeeld.

Slide 46 - Open vraag

Freddie is samen met zijn klasgenoten drie dagen op kamp geweest.

Slide 47 - Open vraag

De tafel wordt elke zondag met mooi weer naar buiten gesjouwd.

Slide 48 - Open vraag

Woordsoorten
Benoem de woordsoorten van de gekleurde woorden.

Slide 49 - Tekstslide


Waar is de oplader van Meike gebleven?

Slide 50 - Open vraag


De meeste  honden en katten verliezen voor de zomer veel haren.

Slide 51 - Open vraag


De laatste  klant heeft de twee overgebleven broden gekocht

Slide 52 - Open vraag

Benoem het woord.
Benoem het roodgekleurde woord

Slide 53 - Tekstslide


De laatste beschuit is voor Thijmen.  

Slide 54 - Open vraag


Welke film kijkt Noor? 

Slide 55 - Open vraag


Het meisje eet pindakaas of appelstroop op haar brood. 

Slide 56 - Open vraag


De buren vertrekken om vier uur. 

Slide 57 - Open vraag


Welke film kijkt Noor? 

Slide 58 - Open vraag


De tuinman  heeft de hoge heg gesnoeid.

Slide 59 - Open vraag


Sam speelt met vrienden verstoppertje. 

Slide 60 - Open vraag


Oom Daan en tante Maud zijn gisteren getrouwd.

Slide 61 - Open vraag


De laatste  klant heeft de twee overgebleven broden gekocht

Slide 62 - Open vraag

Klein oefen dictee

Slide 63 - Tekstslide

Dictee: schrijf de woorden en de laaste zin hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 64 - Open vraag

Nog een oefen dictee

Slide 65 - Tekstslide

Dictee: schrijf de woorden en de laaste zin hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 66 - Open vraag

Als we tijd over hebben

Slide 67 - Tekstslide

Vroeger ........ ik me dat ik een prins was.
A
verbeelden
B
verbeeldden
C
verbeeldde
D
verbeelde

Slide 68 - Quizvraag

De ........ schrapt het artikel.
A
hoofdredakteur
B
hoofdredacteur

Slide 69 - Quizvraag

Hij heeft zijn naam verkeerd ........ .
A
ingetyped
B
ingetypet
C
ingetypd
D
ingetypt

Slide 70 - Quizvraag

Dit ging ........ de lunchpauze.
A
tenkostte van
B
ten kostte van
C
ten koste van
D
tenkoste van

Slide 71 - Quizvraag