In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke combinatie van grootheid en eenheid horen bij elkaar?
A
spanning en ampère
B
stroomsterkte en volt
C
spanning en volt
D
volt en ampère
Slide 2 - Quizvraag
Wat voor soort stroomkring zie je hier?
A
Open stroomkring
B
Gesloten stroomkring
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen
Slide 6 - Quizvraag
Een rechtevenredig verband tussen spanning en stroomsterkte. De weerstand (R=U/I) is constant.
Slide 7 - Tekstslide
De ampèremeter moet in serie.
De voltmeter parallel over de lamp.
Slide 8 - Tekstslide
Spanningsmeter
Een spanningsmeter sluit je altijd parallel aan in je schakelschema.
Slide 9 - Tekstslide
Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Video
Sleep de teksten die bij een spanningsbron horen naar het woord.
timer
0:30
Spanningsbron
batterij
levert elektriciteit
heeft een plus en minpool
heeft een noord en zuidpool
stopcontact
dynamo
zorgt dat er stroom kan lopen
op de polen van de batterij staat stroom
op de polen van de batterij staat spanning
Slide 12 - Sleepvraag
Als de spanning stijgt, dan wordt de stroomsterkte groter.
Wel in steeds mindere mate.
Uit R=U/I blijkt dat R steeds groter wordt.
Dit komt doordat het lampje steeds wamer wordt.
Slide 13 - Tekstslide
Controle vragen lesdoel
Teken de opstelling om de weerstand van een lampje te bepalen.
Noteer bij de juiste meter 6 V en 200 mA.
Bereken de weerstand.
Slide 14 - Tekstslide
6 batterijen van 1,5 V worden op de juiste manier in serie geschakeld. dit levert een spanning op van:
A
0 V
B
1,5 V
C
4,5 V
D
9 V
Slide 15 - Quizvraag
Ik wil een stroom meten door een lamp. Welke meter moet ik gebruiken en hoe moet ik deze meter plaatsen?
Slide 16 - Open vraag
Geleider of isolator?
Isolatoren houden de stroom tegen. Ze hebben een grote weerstand. Denk aan kunststoffen, porselein, hout etc.
Geleiders laten de stroom door. Ze hebben een kleine weerstand. Denk aan metalen als ijzer, koper, aluminium en bijvoorbeeld water.
Slide 17 - Tekstslide
Belang van het lesdoel
Praktische opstelling goed bouwen met de meters.
De opstelling om weerstand te bepalen zit altijd bij je toetsen en examen.
Je kunt sneller iets repareren waar elektronica in zit.
Slide 18 - Tekstslide
Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie
Slide 19 - Quizvraag
Weerstand?
Een geleider heeft een kleine weerstand, een isolator een grote weerstand.
Maar je kunt ook kunstmatig een weerstand in je stroomkring opnemen. Dit is soms nodig omdat een apparaat anders overbelast zou worden. Wanneer een apparaat overbelast wordt krijgt hij teveel stroom te verwerken en gaat kapot.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Spanning in Volt
Slide 22 - Tekstslide
welke formules horen bij een parallelschakeling
Slide 23 - Open vraag
Spanningsbron
is iets wat stroom geeft
Voorbeelden:
batterijen
accu's
stopcontact
dynamo.
Slide 24 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt het begrip gesloten stroomkring uitleggen.
Je kunt het verschil benoemen tussen geleiders en isolatoren.
Ik wil de spanning meten van een batterij. Hoe moet ik de voltmeter plaatsen?
Slide 37 - Open vraag
welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 38 - Quizvraag
parallelschakeling
Slide 39 - Tekstslide
Geleiders en Isolatoren
Waarom is een elektriciteitsleiding aan de binnenkant van koper en aan de buitenkant van pvc?
Slide 40 - Tekstslide
Wat kun je zeggen van een stroomkring waarvan het lampje brandt?
A
De stroomkring is gesloten
B
De stroomkring is rond
C
De stroomkring is open
D
Er is geen stroomkring
Slide 41 - Quizvraag
Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang.
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen.
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd.