Grammatik compleet

hoofdletters 1m/2m
Wanneer gebruik je een hoofdletter in het Duits?
Zelfstandige naamwoorden, namen (van personen, landen, merknamen, plaatsen…), maanden en dagen, windstreken (noordoost/zuidwest etc.) en natuurlijk het begin van de zin!

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

hoofdletters 1m/2m
Wanneer gebruik je een hoofdletter in het Duits?
Zelfstandige naamwoorden, namen (van personen, landen, merknamen, plaatsen…), maanden en dagen, windstreken (noordoost/zuidwest etc.) en natuurlijk het begin van de zin!

Slide 1 - Tekstslide

Grammatik 2m
  1. Verb ''werden''
  2. Bedeutung?
  3. Bedeutet ''worden'' of ''zullen'' (hängt vom Kontext ab)

Slide 2 - Tekstslide

Werden (tegenwoordige tijd) 2m
ich
werde
ik
word/zal
du 
wirst
jij
wordt/zal
er/sie/es
wird
hij/zij/het
wordt/zal
wir
werden
wij
worden/zullen
ihr
werdet
jullie
worden/zullen
sie 
werden
zij
worden/zullen
Sie
werden
u
wordt/zal

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung Fragewörter 1m
  1.  Was sind Fragewörter? (Niederländisch)
  2. Beispiele?
  3. Bij welke twee vraagwoorden moet je extra opletten? Waarom?
  4. Wie en wer:
  5. DU: Wie - NL: Hoe
  6. DU: Wer- NL: Wie

Slide 4 - Tekstslide

wo
waar
Wo wohnt ihr?
Waar wonen jullie?
Wohin
waar..... heen
Wohin gehst du?
Waar ga je heen?
Woher
waar vandaan
woher kommst du?
waar kom je vandaan?
Wie
hoe
Wie geht es dir?
Hoe gaat het met je?
Was
wat
Was machen wir heute?
Wat doen we vandaag?
Wann
wanneer
Wann haben wir Deutschunterricht?
Wanneer hebben we Duits?
Warum
waarom
Warum magst du Fußball spielen?
Waarom houd je van voetballen?
Welche
welke
Welche Farbe magst du am liebsten?
Welke kleur vind je het mooist?
Wer
wie
Wer ist dein Mentor?
Wie is je mentor?

Slide 5 - Tekstslide

der/die/das 2m
Der – Die – Das – Die
Der: mannelijke woorden
Bijvoorbeeld: der Löwe (=de leeuw), der Junge
Die: vrouwelijke woorden
vaak woorden die op een –e eindigen
Zoals: die Blume (= de bloem), die Katze
Das: onzijdige woorden
Vaak woorden die in het Nederlands het lidwoord ‘’het’’ hebben
Zoals: das Kind, das Haus, das Tier
Die: meervoud
Zoals: die Bäume (= de bomen), die Autos

Slide 6 - Tekstslide

2m

Slide 7 - Tekstslide

2m

Slide 8 - Tekstslide

ww melden 2m
Stappenplan
Stam werkwoord
Melden --> meld – en -->meld --> stam eindigt op –d
Wanneer de stam van een werkwoord eindigt op –d of –t eindigt, komt er een –e- in de uitgang bij du, er/sie/es en ihr.

Slide 9 - Tekstslide

ww melden 2m
Ik meld
Ich melde
Jij meldt
Du meldest
Hij/zij/het meldt
Er/sie/es meldet
Wij melden
Wir melden
Jullie melden
Ihr meldet
Zij melden
Sie melden
U meldt
Sie melden

Slide 10 - Tekstslide

ww wohnen 2m
-Stappenplan
-Ezelsbruggetje?
-(Fe)esttenten

Slide 11 - Tekstslide

ww wohnen 2m
Ik woon
Ich wohne
Jij woont
Du wohnst
Hij/zij/het woont
Er/sie/es wohnt
Wij wonen
Wir wohnen
Jullie wonen
Ihr wohnt
Zij wonen
sie wohnen
 U woont
Sie wohnen

Slide 12 - Tekstslide

voltooid dw 2m
Stappenplan:
1. Haben (hebben) oder sein (zijn) (kijk welke vorm je hiervan nodig hebt)
2. zoek de stam van het werkwoord
3. Bijvoorbeeld ‘’machen’’: machen --> mach – en --> mach
4. Ge + stam + t
Ge + mach + t --> gemacht

Slide 13 - Tekstslide

voltooid dw 2m
Let op!!!
Eindigt een werkwoord op –ieren (zoals studieren), dan komt er GEEN ge- voor de stam
Voltooid deelwoord studieren: studiert
ich habe studiert
Werkwoorden met een stam op –d of –t
Voor de stam van het werkwoord komt ge- en achter de stam –et (bijvoorbeeld bij arbeiten)
--> Voltooid deelwoord arbeiten: gearbeitet
--> Ich habe gearbeitet

Slide 14 - Tekstslide

Wiederholung ''Umlaut'' 1m
  1.  Wie heißt der Umlaut auf Niederländisch? 
  2. Eselsbrücke?
  3. AUtO
  4. au-Klang?

Slide 15 - Tekstslide