medicatie quiz

Medicatie quiz
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Medicatie quiz

Slide 1 - Tekstslide

Welke pijnstillers werken ook ontstekingsremmend?
A
Paracetamol
B
NSAID's
C
Morfine

Slide 2 - Quizvraag

Antwoord
Niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen (NSAID's) zijn ontstekingsremmende geneesmiddelen die ook pijnstillend en koortswerend werken. 

Voorbeelden zijn ibuprofen, naproxen en diclofenac.

Slide 3 - Tekstslide

Welke medicijngroep heeft een verslavende werking?
A
Benzodiazepinen
B
Analgetica
C
Vitaminen
D
Maagmiddelen

Slide 4 - Quizvraag

Antwoord
Benzodiazepines zijn waardevol bij de behandeling van verschillende angststoornissen en kortdurend bij de behandeling van slaapstoornissen, maar kunnen ook leiden tot misbruik en afhankelijkheid. 

Voorbeelden: temazepam, oxazepam, diazepam of lorazepam

Slide 5 - Tekstslide

Welke slaapmedicatie wordt het meeste voorgeschreven?
A
Oxazepam
B
Diazepam
C
Valium
D
Temazepam

Slide 6 - Quizvraag

Bij regelmatig gebruik van NSAID's kan je last krijgen van welk orgaan?
A
Nieren
B
Darmen
C
Hart
D
Maag

Slide 7 - Quizvraag

antwoord
De meest voorkomende bijwerkingen zijn: 
maag- en darmklachten zoals pijn, een vol gevoel, een verminderde eetlust, misselijkheid, brandend maagzuur, braken en/of diarree

Slide 8 - Tekstslide

De reden waarom iemand een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we
A
contra-indicatie
B
indicatie

Slide 9 - Quizvraag

antwoord
Indicatie is het Latijnse woord voor 'aanwijzing'. 

Indicatie (geneeskunde), aanwijzing dat een bepaalde behandeling nodig is bij een aandoening

Slide 10 - Tekstslide

Medicijnen die bewaard moeten worden in een afgesloten kast zijn
A
Opiaten
B
NSAID's
C
Cytostatica
D
Antibiotica

Slide 11 - Quizvraag

antwoord
Opiumwet
De zorgmedewerker moet aannemelijk kunnen maken dat zij het opiaat aan de cliënt heeft gegeven en niet de opiaten voor zichzelf heeft opgespaard. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie om het beheer zorgvuldig te regelen en zo bij te dragen aan een veilige werkomgeving. Afspraken over het beheer van opiaten, moeten zijn gericht op het voorkómen van misbruik. 

Lees meer: https://www.zorgvoorbeter.nl/thema-s/medicatieveiligheid/opslag-en-beheer-van-medicijnen/opiaten

Slide 12 - Tekstslide

Welke medicatievorm heeft een glad laagje?
A
Tablet
B
Capsule
C
Dragee
D
Bruistablet

Slide 13 - Quizvraag

antwoord
  • Een dragee is een tablet met een hard laagje eromheen, waardoor het wat steviger wordt en ook gemakkelijker door de slokdarm glijdt. Soms zit er een zuurresistent laagje omheen zodat de dragee niet uit elkaar valt in de zure maaginhoud, maar pas in de dunne darm.
  • Een capsule bestaat uit een omhulsel, meestal van gelatine of plantaardige cellulose, dat gevuld is met poeder, olie of vloeistof. 
  • Een tablet daarentegen wordt gevormd door het samendrukken van poeders of granulaten onder hoge druk

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een suppostorium?
A
Tablet
B
Zetpil
C
Bruistablet
D
Capsule

Slide 15 - Quizvraag

antwoord
Een zetpil, suppositorium of suppositoire is een vorm van rectaal, dus via de anus, toegediende medicatie. 'Zet' is een verouderd woord voor 'zitvlak' en verwant met 'zitten

Slide 16 - Tekstslide

Welke inhalatie begin je mee als je meerdere pufjes moet geven bij een zorgvrager?
A
Luchtwegverwijder
B
Luchtwegbeschermer

Slide 17 - Quizvraag

antwoord
eerst het luchtwegverwijdende medicijn geven en daarna het ontstekingsremmende medicijn. 
Het luchtwegverwijdende medicijn zorgt er namelijk voor dat de luchtwegen wijder worden.

Slide 18 - Tekstslide

Medicatie die de oorzaak van de ziekte aanpakken heeft een .......... werking.
A
Symptoombestrijder
B
Placebo
C
Profylactische
D
Causale

Slide 19 - Quizvraag

antwoord
 Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van een bacterie met een juist aangepast antibioticum

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 21 - Quizvraag

Zwakke en sterke opioïden/opiaten vallen onder de medicijngroep .....
A
Parkinsonmiddelen
B
Anti-epileptica
C
Slaapmiddelen
D
Analgetica

Slide 22 - Quizvraag

Prednison valt onder de medicijngroep
A
Middelen voor hart- en bloedsomloop
B
Corticisterioiden
C
Middelen tegen diarree
D
Middelen om bloedarmoede te behandelen

Slide 23 - Quizvraag

antwoord
Corticosteroïden zijn krachtige medicijnen die ontstekingen tegengaan.
 Ze bootsen een natuurlijk hormoon na dat je lichaam aanmaakt.

Slide 24 - Tekstslide

Bisacodyl valt onder de medicijngroep
A
Laxantia
B
Antibiotica
C
Middelen voor de bovenste luchtwegen
D
Analgetica

Slide 25 - Quizvraag

Omeprazol valt onder de medicijngroep
A
Antidiabetica
B
Anti-epileptica
C
Vitaminen
D
Maagmiddelen

Slide 26 - Quizvraag

Als een zorgvrager diuretica heeft ingenomen dan zal diegene vaak moeten
A
Hoesten
B
Plassen
C
Niezen
D
Braken

Slide 27 - Quizvraag

Bij welk medicijn kan de ontlasting zwart kleuren?
A
IJzertabletten
B
Paracetamol
C
Psychofarmaca
D
Vitaminen

Slide 28 - Quizvraag

Antwoord
Zwarte ontlasting bij het gebruik van ijzertabletten komt vaak voor en is een veelvoorkomende bijwerking. 

Dit gebeurt doordat het lichaam niet alle ingenomen ijzer opneemt. Het ongebruikte ijzer wordt door het spijsverteringskanaal afgevoerd en kan de ontlasting donker tot zwart kleuren.

Slide 29 - Tekstslide

Welke zorgvragers krijgen vaak medicatie voor de onderste luchtwegen?
A
Zorgvragers die diabeet zijn
B
Zorgvragers die veel pijn hebben
C
Zorgvragers met epilepsie
D
Zorgvragers die COPD hebben

Slide 30 - Quizvraag

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enteraal
B
Parenteraal

Slide 31 - Quizvraag

Medicijnen die per injectie worden toegediend noemen we ....... toediening.
A
Enteraal
B
Parenteraal

Slide 32 - Quizvraag

Medicatie zoals oogdruppels of neusspray vallen onder de ....... toediening.
A
Enteraal
B
Parenteraal

Slide 33 - Quizvraag

Als je ongevoeligheid hebt opgebouwd voor een bepaald medicijn noemen we dat
A
Interactie
B
Cumulatie
C
Resistentie
D
Gewenning

Slide 34 - Quizvraag

Als voeding en een geneesmiddel elkaar onderling beïnvloeden noemen we dat.
A
Resistentie
B
Interactie
C
Cumulatie
D
First pass effect

Slide 35 - Quizvraag

Ophoping van medicatie in het lichaam noemen we
A
Cumulatie
B
Interactie
C
First pass effect
D
Indicatie

Slide 36 - Quizvraag

antwoord
Hoe ontstaat cumulatie?
  • Langzame afbraak
  • Herhaalde dosering
  • Langzame uitscheiding
  • Opslag in lichaamsweefsels

Slide 37 - Tekstslide

De snelheid waarmee de stof in de bloedbaan wordt opgenomen noemen we?
A
First pass effect
B
Halfwaarde tijd
C
Resorptie snelheid
D
Eliminatie

Slide 38 - Quizvraag

De tijd die nodig is om de concentratie met de helft te verminderen noemen we?
A
First pass effect
B
Halfwaarde tijd
C
Resorptiesnelheid
D
Eliminatie

Slide 39 - Quizvraag

antwoord
De halfwaardetijd van een geneesmiddel, is de tijd die nodig is om de concentratie van de stof in het bloed/lichaam met de helft te verminderen. 

Het is een belangrijke maatstaf in de farmacologie om te begrijpen hoe lang een geneesmiddel in het lichaam actief blijft en hoe vaak het moet worden toegediend.

Slide 40 - Tekstslide

Met welke dranken kan je medicatie meestal beter niet innemen?
A
Water/thee
B
Ranja
C
Melk/grapefruitsap
D
Appelmoes

Slide 41 - Quizvraag

Bij ouderen neemt de stofwisseling van de lever af waardoor de omzetting van geneesmiddelen trager kan verlopen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quizvraag

Metabolisme houdt in dat er een omzetting van de stof plaatsvindt in de lever.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Bijwerkingen van antibiotica kunnen zijn
A
Braken
B
Diarree
C
beide antwoorden zijn goed

Slide 44 - Quizvraag

Tijdens het geven van medicatie maak je altijd gebruik van de vijf keer juist regel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quizvraag

antwoord
Juiste:
  • Patiënt
  • medicatie
  • dosis
  • toedieningswijze
  • tijdsstip

Slide 46 - Tekstslide

Het is belangrijk dat je als verpleegkundige weet welke de meest voorkomende bijwerkingen zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 47 - Quizvraag

Bij het klaarmaken van een infuus met antibiotica trek je handschoenen aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 48 - Quizvraag

Als verpleegkundige moet je alle medicatie kennen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 49 - Quizvraag

Waar kan je belangrijke informatie vinden als het gaat om medicatie?
A
Wikipedia
B
FK app
C
LinkedIn
D
Instagram

Slide 50 - Quizvraag

Slide 51 - Tekstslide