H5 Sociale cognitie

1 / 125
volgende
Slide 1: Tekstslide
Sociologie en psychologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 125 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Sociale Cognitie p84
Tijdens coronatijd
Interview met R. Kelly

  • Wie is de vrouw?
  • schattig filmpje, maar wrange nasmaak
  • Aziatische vrouw is zijn echtgenote ~ werd door veel mensen als kindermeisje beschouwd ~ stereotypering

Slide 2 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
Reflectie : Profielfoto's op sociale media - bespreek per 2
  • Welke indruk proberen mensen op te wekken met de keuze van hun foto? 
  • Welke kenmerken zorgen ervoor dat ze een bepaalde indruk wekken? 
  • Denk je dat die indruk altijd klopt?
oef 1 p85  Denk na over de uitspraken + geef een vb 


 

Slide 3 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
  1. Iedereen heeft vooroordelen.
  2. Ik merk dat anderen mij beoordelen op mijn uiterlijk.
  3. Aan iemands stijl (kleren, kapsel …) kan ik zien wat voor persoon het is.
  4. Ik ben mij bewust van de vooroordelen die ik zelf heb.
  5. Eenmaal een mening over iemand gevormd, is het moeilijk die te veranderen.
  6. Ik heb al gemerkt dat de eerste indruk over een persoon niet altijd klopt.

Slide 4 - Tekstslide

 Sociale Cognitie p85
1. Observeren en interpreteren

Sociale cognitie = Waarnemen en interpreteren van (eigen) gedrag


Slide 5 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p85
Waarnemingsproces: 3 fases

  1. Prikkel of stimulus via zintuig opgevangen - Neus: geur, oren: geluid…

  2.  Zintuigen sturen info over prikkel via zenuwbanen naar thalamus

  3. Thalamus stuurt info door naar cortex => Prikkel wordt verwerkt


Slide 6 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
zicht : occipitale kwab

reuk en gehoor : temporale

smaak en tast : pariëtale

Slide 7 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
oef 2 p86 Benoem de onderdelen op de foto

  1. Prikkel/stimulus (muffin)
  2. Zintuig: smaak - tong
  3. Zenuwbaan
  4. Thalamus
  5. Cortex


Slide 8 - Tekstslide

  1. Observeren en interpreteren p86
Verschillende waarnemingen : 

Slide 9 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
Bekijk de foto.

Noteer per persoon 
wat je observeert.

Schrijf daarnaast je 
interpretatie.


Slide 10 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86

Slide 11 - Tekstslide

 1. Observeren en interpreteren p86
Mechanismen : interpreteren verloopt sneller => tijdbesparing = nuttig ~> Sneller vormen oordeel, bvb gevaar

Maar: observeren <-> interpreteren = feiten 
=> foute inschatting situaties/mensen/gedrag

Gebruik dagelijks leven, onderzoek, professioneel


Slide 12 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p87
Oef 3 p87 Bekijk de foto's + beantwoord de vragen

  1. Welke indruk?
  2. Welke emoties?
  3. Welke
    persoonlijkheidskenm.?

Slide 13 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p87
  • Vergelijk de antwoorden met die van je klasgenoten
  • Op welke kenmerken heb je je gebaseerd voor je eerste indruk?
  • uiterlijke kenmerken, leeftijd, kleren, kapsel, gelaatsuitdrukkingen, houding,...

Slide 14 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Eerste indruk : uiterlijke kenmerken
  • Fysieke kenmerken
  • Verbale, non-verbale, subverbale taal
  • Gedrag
=> automatisch gekoppeld aan cognitieve schema's
  • info die samenhoort
  • referentiekader


Slide 15 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Volt : Lorenzo Gatto : violist (10')
We associëren klassieke muziek 
niet met of in metro. 

Zelfde onderzoek door 
Washington Post met Joshua Bell

Slide 16 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
1. Impliciete persoonlijkheidstheorie 
  • verzameling van schema's over kenmerken van mensen
  • geheel van gelegde verbanden tussen uiterlijke en innerlijke eigenschappen
  • wit = kwaliteit => witte doktersjas wordt sneller aangesproken dan groene chirurg

Slide 17 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
oef 4 p88 Welke associaties bij volgende kenmerken?
Zwaarlijvigheid :
  • lui, gezellig, ongezond
Tattoos : 
  • hip, cool, agressief, lagere sociale klasse
Bril :
  • slim, belezen, nerdy, saai,...

Slide 18 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
=> we zijn best goed in het inschatten van anderen
Exp. Laura Neumann => foto's mannen - vrouwen beoordelen ~> persoonlijkheid inschatten

  • foto 1 : spontane houding en mimiek
  • foto 2 : neutrale gezichtsuitdrukking en armen langs lijf

Slide 19 - Tekstslide

 2. Eerste indruk p88
Exp. Laura Neumann ~ conclusie
resultaten inschatting worden vergeleken met werkelijke phd

  1. neutrale foto's : vrij goede inschatting extravert
  2. spontane foto's vriendelijkheid, openheid voor ervaringen en zelfwaarde

Slide 20 - Tekstslide

2. Eerste indruk p88
maar soms vergissen we ons grondig na een 1e indruk 

Slide 21 - Tekstslide

2. Eerste indruk p88
Oef 5 p88 Bekijk de reportage (2'45") : Waarop baseren verschillende mensen zich bij Assita Kanko?

  • Sommige denken dat ze een directiesecretaresse of politica is. Anderen vermoeden dat ze een escortgirl is of bij de Panos werkt. Ze baseren zich op de klassevolle uitstraling en de donkere huidskleur.

Slide 22 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
2. Primacy effect (voorrangseffect)
  • Bespreking Siska : Los de vragen op die je van de leerkracht krijgt.

  • Solomon Asch (1907-1996) =>
    informatie die je het eerst krijgt, heeft de grootste invloed op het totaalbeeld dat je van iemand vormt.


Slide 23 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Solomon Asch

experiment

2 groepen
2 verschillende lijsten
                                     => 1e groep betere indruk

Slide 24 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Experiment kader p89 : 
2 groepen proefpersonen => opname vrouw - MK-vragen
  1. Ze gaf eerst veel juiste antwoorden, daarna foute
  2. Eerst veel foute antwoorden, daarna juiste

=> pp die eerste situatie observeerden, vonden vrouw intelligenter dan wie de 2e situatie had gezien.

Slide 25 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Mogelijke verklaringen :

  1. Na vorming 1e beeld -> minder
    aandacht voor verdere (tegenstrijdige info)
  2. Interpretatie nieuwe info op basis van wat al geweten is.
    bvb goed = kalm = rustig / slecht = kalm = harteloos

Slide 26 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
3. Centrale kenmerken (Asch)

= kenmerken die zo opvallend zijn dat ze een grotere rol spelen.                bvb  eerlijk > linkshandig

=> heel krachtige invloed op de beeldvorming


Slide 27 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
  • Kijk terug naar oef 3 p87 Welke uiterlijke kenmerken speelden een rol bij het maken van je beoordeling?

  • Hebben jullie je laten leiden door centrale kenmerken? Welke waren dit?

Slide 28 - Tekstslide

2. Eerste indruk p89
Experiment Harold Kelley 
gastleerkracht => vooraf document met info ~ 2 = lessen
  1. kil, ijverig, kritisch, praktisch, vastberaden
  2. warm, ijverig, kritisch, praktisch, vastberaden
Na de les => mening over leerkracht noteren :
Groep 2 beoordeelde lkr vriendelijker en gezelliger + werkten actiever mee in de les.

Slide 29 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Verklaring : warmte en competentie ~> 2 centrale kenmerken waarop mensen snel worden ingeschat. => evolutionair nut = overleven
Oef 6 p90 Welke informatie geven deze kenmerken?
  • warmte : persoon is vriend of vijand
  • competentie : pers. kan me al dan niet helpen om een probleem op te lossen

Slide 30 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
HALO-effect = 
  • Positieve eigenschappen =>  andere positieve eigenschappen Bv. mooi = intelligent, emotioneel stabiel, sociaal vaardig
  • Maar: geen verband eigenschappen
    met uiterlijk
  • stralenkrans heiligen

Slide 31 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
oef 7 p90 Fragment ook getest op mensen => conclusie?

  • Wie er beter en verzorgd uitziet, wordt als betrouwbaarder beschouwd en sneller geholpen.


Slide 32 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Casestudy : Jeremy Meeks => 
  • 30-jarige Amerikaan
  • juni 2014 opgepakt ~> mugshot 
  • veel vrouwen deelde foto + zamelden
    geld in
  • vrouwen geloofden niet dat iemand met zo'n knap uiterlijk misdadiger was => halo-effect

Slide 33 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
HORN-effect =
  • omgekeerde : negatief kenmerk veronderstelt nog meer negatieve eigenschappen.
  • duivelshorens
  • onaantrekkelijkheid kan negatieve
    gevolgen hebben.

Slide 34 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Oef 8 p90 Geef 2 negatieve gevolgen die onaantrekkelijkheid kan hebben :

  1. minder mooie kinderen krijgen minder aandacht van verzorgers
  2. minder mooie kinderen krijgen meer straf

Slide 35 - Tekstslide

2. Eerste indruk p90
Negativiteitseffect
Negatieve kenmerken => wegen zwaarder door in beeldvorming dan positieve


Verklaring : Positief gedrag = ‘normaler’ (komt vaak voor) / Negatief gedrag = schaarser => Valt harder op en heeft grotere invloed op mening.

Slide 36 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
1. Interne en externe attributies
Wat denk je dat er aan bij volgende situaties :
  1. Je ziet dat een klasgenoot tranen in de ogen heeft.
  2. Op de trappen van het station zie je een meisje dat in elkaar gedoken zit.
  3. Je hoort in het klaslokaal naast het jouwe een hels kabaal.

Slide 37 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
Fritz Heider => causale attributies = het zoeken 
naar oorzaken van gedrag.

CAUSAAL = oorzakelijk 
ATTRIBUTIE = denkproces : de oorzaak waarvan we denken dat het de juiste is => niet altijd juiste oorzaak.
attributies = toegeschreven oorzaken, niet altijd ware oorzaak

Slide 38 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
  • interne attributie = oorzaak in de persoon zelf te zoeken   is => persoonsgebonden  
  = persoonlijke attributie

  • externe attributie = gedrag wordt veroorzaakt door   omgeving of door toeval => situatiegebonden 
  = situationele attributie 

Slide 39 - Tekstslide

3. Causale attributies p91
oef 9 p91 Vul de kader in : zoek een vb bij de situaties 




=> attributies over iemands gedrag bepalen mee over hoe iemand een ander beoordeelt.

Slide 40 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
oef 10 p92 Vul de kader in 


Slide 41 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
We beschikken niet altijd over de nodige info voor een goed overwogen attributieproces

of we nemen niet de tijd voor een grondige beoordeling

Slide 42 - Tekstslide

oef 11 p92 Welke attributie maakt een leerkracht meestal als hij een leerling ziet geeuwen in de les?
A
de leerling is niet geïnteresseerd
B
ik ben een saaie leerkracht
C
de leerling heeft slecht geslapen omdat de buren ruzie maakten
D
er is te weinig zuurstof in de klas

Slide 43 - Quizvraag

3. Causale attributies p92
2. Attributiefouten             1. Fundamentele attributiefout
oef 11 p92 Welke attributie zou een leerkracht maken als hij een leerling ziet geeuwen in de klas?
  • geen interesse 
  • slecht geslapen
  • saaie leerkracht
  • te weinig zuurstof in de klas

Slide 44 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout

Rol persoonlijke eigenschappen overschatten => invloed situatie over het hoofd te zien

=> interne attributies komen vaker voor dan externe

Slide 45 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout
oef 12 p92 Welke oorzaak geef je als verklaring? 
Yuko : 
  • is een babbelkous
Lenny :
  •  is een eenzaat


Slide 46 - Tekstslide

3. Causale attributies p92
1. Fundamentele attributiefout
Yuko is een babbelkous
Lenny is een eenzaat

Als je bij de voorbeelden hebt verwezen naar een persoonlijkheidskenmerk en niet naar de situatie => 
= fundamentele attributiefout

Slide 47 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
1. Fundamentele attributiefout
Experiment Lee Ross

3 groepen : quizmasters (1) - publiek (2) - deelnemers (3)
groep 1 : kennisvragen opstellen -> quiz
groep 3 proberen antwoorden en groep 2 keek toe
na quiz -> algemene kennis groep 1 en 3 in te schatten




Slide 48 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
bestudeer de grafiek :

Slide 49 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Wat stel je vast bij antwoorden publiek en deelnemers?

  • Het publiek en de deelnemers schatten de algemene kennis van de quizmasters een stuk hoger in dan de kennis van de deelnemers

Slide 50 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Hoe kan de fundamentele attributiefout dit verklaren?

  • Het publiek houdt geen rekening met de voordelige situatie van de quizmasters (vragen zelf opgesteld) en zoekt de oorzaak in de persoon.

Slide 51 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
Hoe komt het dat de fundamentele attributiefout vaak gemaakt wordt?
=> tweestappenmodel :
1. mensen maken automatisch eerst interne attributie (snel en makkelijk)
-> vaak wel cognitieve vertekeningen (biases) = onbewuste denkfouten die leiden tot foute oordelen of beslissingen

Slide 52 - Tekstslide

3. Causale attributies p93
2. In de tweede fase wordt de situatie grondiger bestudeert en ontstaat er een andere mening.
= inspanning nodig 

niet tot 2e stap als te weinig info, vermoeidheid, ongemotiveerd, ... => blijven hangen in interne attributie

Slide 53 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
oef 14 p94 Pas het tweestappenmodel toe :


  • 1e stap = interne attributie : je denkt dat je vriendin nonchalant is (persoonsgebonden)
  • 2e stap = situatie beoordelen : je denkt dat de bus mss vertraging had door het drukke verkeer

Slide 54 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
oef 15 p95 Bekijk foto :
  • kans bestaat dat de
    chauffeur de agent
    beschouwt als een streng
    (vervelende) man (IA)
  • terwijl de agent z'n job
    gewoon doet (EA)

Slide 55 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
  1. Hoe reageer jij als je bij een hele moeilijke wedstrijd of optreden een heel goed resultaat hebt behaald?

  2. Wat is je reactie als je bij een andere moeilijke wedstrijd of optreden helemaal de mist ingaat? Hoe komt dit?

Slide 56 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
Mensen beoordelen hun eigen gedrag => verklaring zoeken die goed uitkomt voor hun zelfbeeld
  • succes toeschrijven aan interne factoren
  • mislukking aan externe factoren
= zelfdienende tendens = self-serving bias (bias = vertekening/vervorming (vd werkelijkheid))

Slide 57 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
vb : schools presteren =>

 Wanneer je een goed cijfer hebt, hoe verklaar je dat?
  • goede cijfers = goede studiehouding (IA)
Hoe verklaar je het feit dat je minder goede cijfers hebt?
  • slechte cijfers = uitleg leerkracht / te weinig tijd (EA)


Slide 58 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Self-serving bias
oef 16 p94 Self-serving bias bij supporters :
  • Fan van Club Brugge schrijft winst ploeg toe aan talent van de spelers of de goede teamspirit (IA van de ploeg/spelers). Als de ploeg verliest, wijt hij dat aan de scheidsrechter die niet neutraal was (EA).

Slide 59 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
3. Actor - observator effect
Per 2 of 3 ~ even ventileren en aftoetsen :
  • Waar praten jullie zoal over tijdens de pauzes? 
  • Over wie praten jullie meestal tijdens de pauzes?
  • Positief of negatief?
  • In welke context?

Slide 60 - Tekstslide

3. Causale attributies p94
2. Actor - observatoreffect
neiging gedrag anderen verklaren adhv persoonlijkheidskenmerken = IA & eigen gedrag verklaren adhv omstandigheden = EA

=> vooral bij negatief gedrag

Slide 61 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
oef 17 p95 Welke attributies?
Iemand valt om in de bus :
  • interne => onhandig en staat niet stevig op de benen
Ik val om in de bus : 
  • externe => chauffeur rijdt te woest of de bus is te vol.

Slide 62 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
verklaringen :
  1. onszelf omstandigheden zijn gekend
  2. bescherming zelfbeeld
  3. perspectief waaruit we gedrag observeren

Slide 63 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
kader : crosscultureel onderzoek => meer denkfouten in Westerse culturen

Amerikanen : veel IA (stelen want dief)
Aziaten : meer EA (stelen want werkloos) => minder fundamentele attributiefout

Slide 64 - Tekstslide

3. Causale attributies p95
2. Actor - observatoreffect
onderzoek : gedrag vis beoordelen =>
Amerikanen : vis = leider = interne attributie
Aziaten : vis wordt verjaagd door de groep = externe attributie
=> in collectivistische culturen : self-effacing bias : succes door situatie en mislukking aan zichzelf 

Slide 65 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95
= mensen worden vaak in categorieën of hokjes gestoken => omgeving w. voorspelbaarder/overzichtelijk
1. Ingroup (WIJ) en outgroup (ZIJ)
beoordelen van mensen als deel van een groep
INGROUP = groep mensen waarmee we ons identificeren
OUTGROUP = iedereen die niet tot de ingroup behoort.
=> verschillende ingroups

Slide 66 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95

Slide 67 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95

Slide 68 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p95

Slide 69 - Tekstslide

oef 18 p96 : Tot welke ingroups behoor jij? Geef ook telkens de bijpassende outgroup :

Slide 70 - Open vraag

4. Sociale categorisering p96
oef 18 p96 Tot welke ingroups (vs outgroup) behoor jij?

  • tieners vs volwassenen vs kleuters vs...
  • jongens vs meisjes
  • leerlingen humane vs lln MWW
  • Belgen vs Nederlanders

Slide 71 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p96
=> heeft invloed op onze gedachten, gevoelens en gedrag => kan leiden tot vooroordelen, stereotypen en discriminatie
2 mechanismen :
  1. outgrouphomogeniteit -> stereotypen
    onderschatting verschillen tss individuen outgroup 
  2. ingroupfavoritisme -> negatieve vooroordelen outgroup
    overschatting verschillen tussen ingroup en outgroup 

Slide 72 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p96
outgrouphomogeniteit : neiging te denken dat leden outgroup allemaal op elkaar lijken => Latijnse klas zijn allemaal strevers

ingroupfavoritisme : voorkeur voor de ingroup. Eigen groep wordt als beter gezien dan de outgroup => onze klas is veel leuker dan de andere

Slide 73 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p96
Chinees onderzoek : meer empathie met eigen groep.
videobeelden : Chinese en blanke mensen die pijn leden.

=> brein pp reageerde heviger als ze ingroup-leden zagen


Slide 74 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p96
  1. Gebrek aan kennis over andere groep => hoe minder we weten -> homogener + negatiever

  2. Groepsidentiteit sterker => andere groep is tegenstander
    groepsgevoel supporters

Slide 75 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
2. Stereotypen
Inleiding : Een paar stellingen :
  • iedereen heeft vooroordeel? Eens / oneens / twijfel?
  • Ik ben mij bewust van de vooroordelen die ik heb?
  • Als ik 's avonds over straat loop en als ik iemand tegen kom, zou ik sneller bang zijn als het een man is dan wanneer het een vrouw is?

Slide 76 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
2. Stereotypen
categorie personen met bepaalde eigenschappen wordt geassocieerd met elkaar

=> niet iedereen = ~> dus onjuist beeld
=> outgrouphomogeniteit (idee : alle mensen outgroup zijn hetzelfde

Slide 77 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
oef 19 p97 Voorbeelden :
  • nationaliteit : NL zijn gierig
  • leeftijd : oude mensen zeuren veel
  • geslacht : meisjes giechelen veel
  • beroep : boekhouders zijn saai
  • fysiek : dikke mensen zijn lui
=> sommige stereotypen zijn onschuldig, soms schadelijk

Slide 78 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
oef 20 p97 Reportage Iedereen beroemd :(5'11")

  • Ze worden gezien als dief, als slechte. 
  • Ze nemen België over
  • Meisje met hoofddoek wordt beschouwd als extremiste

Slide 79 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
Vaak zijn stereotypen schadelijk/negatief, maar er zijn ook positieve stereotypen
  • Aziaten zijn goed in wiskunde 
  • kind van dokter kan goed studeren
  • => kan leiden tot hoge verwachtingen...
  • nog : Afrikaanse mensen zijn goed in sport/muziek
  • wetenschapper/filosoof/politicus => witte mensen

Slide 80 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
nog :  Afrikaanse mensen zijn goed in sport/muziek
          wetenschapper/filosoof/politicus => witte mensen

Slide 81 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
4.2.2 Het tweestappenmodel (zie p93)
=> cognitieve schema's
  1. Automatische reactie op personen die niet tot eigen groep behoren ~> stereotype wordt opgeroepen
  2. bewuster nadenken ~> cognitieve inspanning ~> stereotiep denken
IAT => https://implicit.harvard.edu/implicit/belgium/ 

Slide 82 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p97
oef 21 p98 : Impliciete Associatie Test
IAT =>
https://implicit.harvard.edu/implicit/belgium/ 
of nog www.onderhuids.nl
  1. Wat is het resultaat van de test? Ben je verrast?
  2. Wat zegt het resultaat over jou? Komt het overeen?
-> Videofragment : Zijn we allemaal racisten? UvVl  (18'10")

Slide 83 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p98
3. Vooroordelen
= negatieve houding/gevoel tegenover iemand omdat die tot een bepaalde groep behoort.

stereotype (gedachte/cognitief) => vooroordeel (gevoel/affectief)
=> ingroupfavoritisme : idee mensen ingroup zijn beter 

Slide 84 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p98
3. Vooroordelen
Susan Fiske => model dat uitlegt hoe
stereotypen leiden tot gevoelens

=> warmte en competentie (p90) :
  • groepen waarmee verbonden voelen = warmte
  • groepen competentie hoog -> hoge status

Slide 85 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p98
3. Vooroordelen
Susan Fiske => combinatie van beide eigenschappen -> bepaalde gevoelens + gedrag

Slide 86 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p99
Oef 22 p99 groepen uit de maatschappij bij de combinaties


Slide 87 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p99
Oef 23 p99 voorbeelden bijhorend gedrag bij de combinaties


Slide 88 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p99
Ontstaan van vooroordelen
=> Hoe komt het dat stereotypen niet altijd tot echte vooroordelen uitgroeien?
  1. groepsprocessen
  2. sociale leerprocessen
  3. bedreiging van het zelfbeeld
  4. persoonlijkheid

Slide 89 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p99
1. Groepsprocessen
indeling wij-zijgroepen => ingroupfavoritisme
= bevoordelen van de eigen groep ~> 'onze' groep wordt sterker en beter.
Henri Tajfel => 2 willekeurige groepen ~> geldbedrag uitdelen -> wisten enkel dat lid vd eigen groep was of niet
=> groter bedrag aan lid van de eigen groep.

Slide 90 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
1. Groepsprocessen
bepaalde (sub)culturen -> stereotypen en vooroordelen sterk

mannelijke culturen => geslacht -> vrouwen worden gezien als zwak en onderdanig.

Slide 91 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
2. Sociale leerprocessen
van kindsbeen af => omgevingsinvloeden
gezin, school, sociale media, familie, vrienden, .......

Zwarte Piet => Roetpiet
Efteling
=> Doll test van Kenneth en Mamie Clark (kleuterleeftijd)

Slide 92 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
2. Sociale leerprocessen
Oef 24 p100 : De Wonderjaren (16'-27')
Van welke vooroordelen zijn de kinderen al doordrongen?

  • Mensen met een donkere huidskleur zijn minder mooi, stouter, hebben een lagere job, minder geld,...

Slide 93 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
2. Sociale leerprocessen
Oef 24 p100 : De Wonderjaren (16'-27')
Waar legt jeugdpsychiater B.S. het ontstaan v vooroordelen?

  • Kinderen pikken ze op in hun omgeving, niet enkel via de ouders, maar ook via andere volwassenen en kinderen, via boeken en tv. In boeken en films is de held vaak wit.

Slide 94 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
2. Sociale leerprocessen
Oef 24 p100 : De Wonderjaren (16'-27')
Hoe reageer je er als volwassene het best op?

  • Je mag ze wel wijzen op de verschillen maar je moet hen duidelijk maken dat het heel normaal is. Je maakt het best niet te beladen.

Slide 95 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p100
3. Bedreiging van het zelfbeeld
Neerkijken op een andere groep leidt tot een hogere zelfwaardering
=> mensen met een laag zelfbeeld -> zz hoger inschatten

Onderzoek Fein en Spencer (p101) : lezen en in eigen woorden uitleggen

Slide 96 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p101
3. Bedreiging van het zelfbeeld
Onderzoek Fein en Spencer (p101) 
negatieve stereotype over Joodse carrièrevrouwen
2 groepen : hoge en lage waardering dmv +/- feedback
Poolse en Italiaanse vrouwennamen inschatten 
=> Verlaagde zelfwaardering -> Poolse vrouw lager inschatten -> vooroordelen helpen zelfbeeld herstellen

Slide 97 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p101
3. Bedreiging van het zelfbeeld
Onderzoek
Fein en
Spencer  


Slide 98 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p101
3. Bedreiging van het zelfbeeld
oef 25 p101 Trollen = leg de link :

  • Mogelijk hebben trollen een laag zelfbeeld en schrijven ze hun commentaren omdat ze zich daardoor er beter door voelen.

Slide 99 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p101
4. Persoonlijkheid
wie bevooroordeeld is tov een bepaalde groep = dat vaak ook tov andere groepen

=> soms persoonlijkheidskenmerken die kans op vooroordelen vergroten

Slide 100 - Tekstslide

4. Sociale categorisering p101
4. Persoonlijkheid
2 kenmerken :
  1. autoritarisme = belang hechten aan traditionele waarden, gehoorzaamheid aan leiders en negatieve kijk op al wie buiten de normen valt
  2. oriëntatie op sociale dominantie = openstaan voor ongelijkheid, bep groepen beter/belangrijker vinden 

Slide 101 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
=> mensen veranderen niet graag van mening = weinig geneigd oordeel aan te passen

~> aantal mechanismen zorgen dat men zich vasthoudt aan eerste indruk en stereotiepe meningen

Slide 102 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
1. Subcategorisering
=> Indeling maken van nieuwe subcategorieën 

goede/slechte personen ~ uitzonderingen

bvb carrièrevrouwen ~> andere soort dan categorie vrouw = eerder zorgende en ondergeschikte jobs 


Slide 103 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
2. Confirmation bias = bevestigingsvooroordeel
=> personen concentreren zich op info uit de omgeving om beeld in stand te houden.

~> men zoekt naar kenmerken in het gedrag om beeld te bevestigen

Slide 104 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
2. Confirmation bias
Experiment John M. Darley en Paget Gross
(J.D = soc. psych. => oa omstaanderseffect)


pp moesten schoolse vaardigheden Hannah (9j) inschatten

Slide 105 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
2. Confirmation bias
Deel 1 exp => pp in 2 groepen :
  1. ouders H. hadden hoog diploma + behoorlijk inkomen
  2. ouders H zijn arm
~> 1e groep hogere verwachtingen over H. dan 2e groep
Deel 2 exp => geen extra info vs videobeelden van toets H. 
soms fout op makkelijke vragen en juist op moeilijke vragen

Slide 106 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p102
Resultaat exp

Slide 107 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
2. Confirmation bias
oef 26 p103 Wat kan je afleiden uit de grafiek?

  • De pp met de hoge verwachtingen schatten H. hoger in dan die met de lage verwachtingen. Het verschil is een stuk groter bij de deelnemers die de video hadden gezien.

Slide 108 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
2. Confirmation bias
oef 26 p103 Hoe kan de confirmation bias de resultaten verklaren?
  • De pp focusten op de vragen die overeenstemden met hun 1e oordeel (de info). De 1e groep had aandacht voor de juiste antwoorden en ging H. daardoor hoger inschatten. Bij de 2e groep gebeurde het omgekeerde.

Slide 109 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
2. Confirmation bias
oef 26 p103 Hoe kan de confirmation bias de resultaten verklaren?
  • De pp focusten op de vragen die overeenstemden met hun 1e oordeel (de info). De 1e groep had aandacht voor de juiste antwoorden en ging H. daardoor hoger inschatten. Bij de 2e groep gebeurde het omgekeerde.

Slide 110 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
2. Confirmation bias
=> mensen houden heel hard vast aan hun mening + negeren zelfs tegenstrijdige info.
Experiment Elisabeth Loftus (H1)
=> fictieve rechtszaak met studenten als jurylid
1e deel => weinig bewijs tegen de beklaagde
             ~> (maar) 18% bevond hem schuldig
 

Slide 111 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
2. Confirmation bias
Experiment Elisabeth Loftus (H1)
2e deel => extra getuige - beklaagde gezien op plek misdaad
             ~> stijging van 72% schuldig
3e deel => getuige had gelogen
             ~> toch bleef 68% pp beklaagde als schuldig zien
=> deelnemers pasten hun mening niet meer aan.
 

Slide 112 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
3. Self-fulfilling prophecy
=> wie eenmaal mening heeft ~> past gedrag daaraan aan
=> andere wordt beïnvloed en gedraagt zich als verwacht

~> je denkt dat iem. aardig is en gedraagt je vriendelijk tov deze pers -> deze pers doet dit ook = mening wordt bevestigd.

Slide 113 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p103
3. Self-fulfilling prophecy
4 delen =>
  1. pers A heeft bep verwachtingen over pers B
  2. pers A gedraagt zich naargelang verwachtingen
  3. pers B past gedrag onbewust aan aan gedrag pers A
  4. pers A ziet verwachtingen bevestigd.
oef 27 p104 Teken dit zelf uit in een schema 

Slide 114 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104
3. Self-fulfilling prophecy - schema oef 27 p104

Slide 115 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104
3. Self-fulfilling prophecy 
Experiment Robert Rosenthal (en directrice L. Jacobson)
=> IQ-test basisschool : 
1 deel lln erg goede resultaten => veelbelovend = bloeiers ~ eigenlijk willekeurig
=> op einde jaar opnieuw IQ-test ~> dezelfde lln opmerkelijk betere score dan rest

Slide 116 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104
3. Self-fulfilling prophecy 
conclusie exp : 
lkr waren zich anders gaan gedragen tov bloeiers.
hogere verwachtingen => meer aanmoedigen/uitdagen/ meer feedback => lln voelden positieve aandacht + gingen zich daarnaar gedragen
=> = Pygmalion-effect

Slide 117 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104

Slide 118 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104
3. Self-fulfilling prophecy 
Pygmalion-effect = verwachtingen van de leerkrachten beïnvloeden de prestaties van de lln

= Griekse myhte ~> beeldhouwer
die perfecte vrouw creëerde
~ growth mindset ~ helpende gedachten

Slide 119 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p104
3. Self-fulfilling prophecy 
oef 28 p104 Leg verband tussen Selfulfilling prophecy en dolltest (p100)
  • De kinderen met een donkere huid beseffen dat anderen hen als minder en slechter beschouwen. Mogelijk zullen ze hun gedrag daaraan aanpassen, zodat ze later ook echt 'stouter' worden en minder geld verdienen.

Slide 120 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p105
oef 29 p105 foto's p87 
  • Bij welke foto's heb je onvoldoende onderscheid gemaakt tussen observeren en interpreteren?
  • Welke mechanismen van 1e indruk heb je toegepast om je eerste oordeel te vormen?

Slide 121 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p105
oef 30 p105 Stellingen/uitspraken oef 1 
  • Wijkt je mening nu af? Formuleer deze opnieuw
  • Maak gebruik van argumenten uit dit hoofdstuk

=> oordelen over anderen zijn ondoordacht
=> niet snel geneigd mening te veranderen
=> stereotypen en vooroordelen zijn niet onvermijdelijk


Slide 122 - Tekstslide

5. Hardnekkige meningen p105
=> stereotypen en vooroordelen zijn niet onvermijdelijk

=> een vertekend oordeel komt minder voor als mensen gemotiveerd zijn om erover na te denken

=> een vertekend oordeel komt minder voor bij mensen die we beter kennen

Slide 123 - Tekstslide

Slide 124 - Tekstslide

Slide 125 - Tekstslide