Le verbe ETRE au présent de l´indicatif (in de tegenwoordige tijd)

Wat is de vertaling van (het is)?
A
c´est
B
ce sont
C
D
etre
1 / 14
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en 1 video.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Wat is de vertaling van (het is)?
A
c´est
B
ce sont
C
D
etre

Slide 1 - Quizvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Mathis et Léna ...... dans la bibliothèque.)
A
ont
B
son
C
ssont
D
sont

Slide 2 - Quizvraag





être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 3 - Sleepvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Tu ....... en quelle classe?)
A
ai
B
è
C
es
D
est

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Je ...... à la cantine.)
A
es
B
ai
C
suis
D
sont

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Nous ...... dans la classe.)
A
sommes
B
som
C
sont
D
avons

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Madame la directrice ...... au collège.)
A
a
B
est
C
etre
D
ès

Slide 7 - Quizvraag

ETRE
AVOIR
je suis 
tu as
Il a
vous êtes
vous avez
Il est
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
Elle est
nous avons
Elles sont
Elle a
elles ont

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is de Nederlandse betekenis van het ww (être)?

Slide 9 - Open vraag

Wat weet je al over het ww (être)?

Slide 10 - Woordweb

In hoeverre heb jij het idee dat je deze leerstof hebt begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Slide 12 - Video

Wat is de vertaling van (het zijn)?
A
sommes
B
ce
C
c´est sont
D
ce sont

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste persoonsvorm van être in:
(Vous ....... le prof de français?)
A
êtez
B
êtes
C
est
D
ête

Slide 14 - Quizvraag