11. Thema 2, week 1 Les 2 1e, 2e en 3e persoon

Hoe vind ik het onderwerp in een zin?
1 / 36
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoe vind ik het onderwerp in een zin?

Slide 1 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De dame was haar handtasje kwijt.

Slide 2 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Op de straat liep een man.

Slide 3 - Open vraag

Sleep de woorden naar de juiste plek!
de rivieren
Marijke en Daphne
het bos
ik
mijn moeder
de klas
jullie
de kaas
de vazen

Slide 4 - Sleepvraag

Doel
Ik weet wat 1e, 2e en 3e persoon enkelvoud en meervoud is en kan zinnen in een andere persoon omzetten.

Slide 5 - Tekstslide

Let goed op!
Dit moet je onthouden!

Slide 6 - Tekstslide

Zinnen in de 
1e persoon enkelvoud
  

  • Ik loop naar huis.
  • Ik val naar beneden.  
  • Ik bak een taart.

Zinnen in de
1e persoon meervoud


  • Wij lopen naar huis.
  • Wij vallen naar beneden.
  • Wij bakken een taart.

Slide 7 - Tekstslide

Zinnen in de 
2e persoon enkelvoud
  

  • Je kijkt zo verdrietig.
  • Gaat u naar de supermarkt?
  • Jij moet nu stoppen.

Zinnen in de
2e persoon meervoud


  •  Jullie kijken zo verdrietig.
  •  Gaan jullie naar de supermarkt?
  • Jullie moeten nu stoppen.

    Slide 8 - Tekstslide

    Zinnen in de 
    3e persoon enkelvoud
      

    De hond loopt gek.
    Het  cadeau ligt op tafel.
    Hij is erg lief.

    Zinnen in de
    3e persoon meervoud


    De honden lopen gek.
    De cadeaus liggen op tafel.
    Zij zijn erg lief.

      Slide 9 - Tekstslide

      Wat is het onderwerp?
      Je hebt een fantastisch plan bedacht.

      Slide 10 - Open vraag

      Je hebt een fantastisch plan bedacht.
      1e persoon
      2e persoon
      3e persoon
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 11 - Sleepvraag

      Wat is het onderwerp?
      In de duinen staat een rode vuurtoren

      Slide 12 - Open vraag

      In de duinen staat en rode vuurtoren.
      1e persoon
      2e persoon
      3e persoon
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 13 - Sleepvraag

      Hebben zij de boeken al ingeleverd.
      1e persoon
      2e persoon
      3e persoon
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 14 - Sleepvraag

      1e
      2e
      3e
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 15 - Sleepvraag

      1e
      2e
      3e
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 16 - Sleepvraag

      1e
      2e
      3e
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 17 - Sleepvraag

      1e
      2e
      3e
      enkelvoud
      meervoud

      Slide 18 - Sleepvraag

      Ik zal je iets vertellen
      A
      1e EV
      B
      2e EV
      C
      1e MV
      D
      3e EV

      Slide 19 - Quizvraag

      Zij kijkt glimlachend naar mij.
      A
      2e persoon EV
      B
      1e persoon MV
      C
      3e persoon EV
      D
      1e persoon EV

      Slide 20 - Quizvraag

      Je at toen zelfs bloembollen
      A
      1e persoon EV
      B
      2e persoon EV
      C
      3e persoon EV
      D
      4e persoon EV

      Slide 21 - Quizvraag

      Heeft u wel eens slakken gegeten?
      A
      3e persoon EV
      B
      1e persoon MV
      C
      2e persoon EV
      D
      2e persoon MV

      Slide 22 - Quizvraag

      Hebben jullie het bord gezien?
      A
      1e persoon MV
      B
      2e persoon MV
      C
      1e persoon EV
      D
      3e persoon MV

      Slide 23 - Quizvraag

      Wij kennen de verkeersregels.
      A
      2e persoon EV
      B
      1e persoon MV
      C
      3e persoon MV
      D
      1e persoon EV

      Slide 24 - Quizvraag

      Schrijf de hij-vorm (3e persoon) van het werkwoord op.


      Ik woon in een flat.
      A
      wonen
      B
      woont
      C
      woon
      D
      gewoond

      Slide 25 - Quizvraag

      Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


      Wij voetballen de hele middag.
      A
      voetbal
      B
      voetbalt
      C
      voetballen
      D
      gevoetbald

      Slide 26 - Quizvraag

      Schrijf de jij-vorm (2e persoon) van het werkwoord op.


      Hij is vandaag niet thuis.
      A
      is
      B
      ben
      C
      zijn
      D
      bent

      Slide 27 - Quizvraag

      Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.

      Wat hoor ik daar?
      A
      hoor
      B
      hoort
      C
      horen
      D
      daar

      Slide 28 - Quizvraag

      "Ik loop naar huis."

      Zet bovenstaande zin in 1e persoon meervoud.

      Slide 29 - Open vraag

      "Wat gaan we doen?"

      Zet bovenstaande zin in de 1e persoon enkelvoud.

      Slide 30 - Open vraag

      "Voel jij je ook wel eens eenzaam?"

      Zet bovenstaande zin in de 3e persoon enkelvoud.

      Slide 31 - Open vraag

      "Zij lacht om mijn grap."

      Wat is het hele werkwoord van "lacht"?

      Slide 32 - Open vraag

      "Ik geloof in mezelf."

      Wat is het hele werkwoord van "geloof"?

      Slide 33 - Open vraag

      "Hij vindt de les interessant."

      Wat is het hele werkwoord van "vindt"?

      Slide 34 - Open vraag

      TAAL


       Thema 2, week 1 Les 2

      1.Opgave 1 j
      2. Opgave 2
      3. Opgave 3
      4. Plussen




      Slide 35 - Tekstslide

      Slide 36 - Link