BSR 31/10 2ha Formuleren §1 en 2

Open alvast je boek op blz. 234-235.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§1 Herhaling leerjaar 1 §2 Variatie in woordgebruik
Voordat we beginnen:
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open alvast je boek op blz. 234-235.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§1 Herhaling leerjaar 1 §2 Variatie in woordgebruik
Voordat we beginnen:

Slide 1 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet hoe je synoniemen en verwijswoorden kunt gebruiken
    om te variëren in woordgebruik.

Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

1. Formuleren van leerjaar 1 herhalen.
2. De digitale opdrachten maken.
3. Starten met paragraaf 2: Variatie in woordgebruik.
4. Afronden en vooruitblikken.


Wat gaan we vandaag doen?

Slide 4 - Tekstslide

Iets onder woorden brengen 
Iets uitdrukken in woorden

Daar horen in het Nederlands een aantal regeltjes en trucjes bij. Die behandelen we bij het onderdeel Formuleren.
Formuleren 

=

Slide 5 - Tekstslide

1. Zinnen correct begrenzen
Volledige, correcte zinnen bevatten leestekens. Deze kun je zien als een soort grenzen in een tekst, waardoor de tekst leesbaar wordt.
  • Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken (.!?)
  • Tussen twee persoonsvormen komt een komma. Toen ik van mijn fiets viel, ging mijn knie open. 

Slide 6 - Tekstslide

Welk leesteken hoort op de lege plek?
Omdat Max en Mila dezelfde dingen leuk vinden ... gaan zij veel met elkaar om.
A
Een punt.
B
Een uitroepteken!
C
Een dubbele punt:
D
Een komma,

Slide 7 - Quizvraag

2. Verwijzen naar
de- of het-woorden
  • Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben 'de' als lidwoord. De tafel, de tuin, de lucht etc. Naar 'de-woorden' verwijs je met die en deze. Die tafel, deze tuin, die lucht.

  • Onzijdige woorden hebben 'het' als lidwoord: het huis, het flesje, het water etc. Naar 'het-woorden' verwijs je met dit en dat. Dat huis, dit flesje, dat water.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
Er is een wet aangenomen ... de verkoop van drones aan banden legt.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 11 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
De ambulancechauffeur ... ik geholpen ben, is vandaag 50 jaar geworden.
A
waardoor
B
die mij
C
door wie
D
met wie

Slide 12 - Quizvraag

3. Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt verbanden leggen door middel van signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.


A
want (reden)
B
omdat (oorzaak)
C
daardoor (gevolg)
D
zodat (reden)

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.
A
zodat (reden)
B
daarna (chronologie)
C
daardoor (gevolg)
D
waardoor (gevolg)

Slide 15 - Quizvraag

Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.
A
zodat (reden)
B
tenzij (voorwaarde)
C
maar (tegenstelling)
D
waardoor (gevolg)

Slide 16 - Quizvraag

4. Trappen van vergelijking
  • Stellende trap
  • Vergrotende trap
  • Overtreffende trap
  • 'Als mij' / 'Dan ik'?
  • 'Als' na stellende trap
  • 'Dan' na vergrotende trap

Slide 17 - Tekstslide

5. Lastige verwijswoorden
  • Hen/hun
  • Hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
  • Hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
  • Dat/wat (dat, datgene, alles, iets, niets, het enige, overtreffende trap, hele zin)
  • Waar+vz (dieren en dingen) > De kaart waarop ...
    vz+wie (mensen) -> De zus van wie...

Slide 18 - Tekstslide

Wat?
Cursus 6 Formuleren: §1 Herhaling leerjaar 1.
Online paragraaf (Magister -> leermiddelen -> ne).
Hoe?
Zelfstandig en in stilte.
Hulp
De theorie in je boek (groene blokken), de uitlegvideo's en de LessonUps.
Tijd
Tien minuten.
Waarom?
Om erachter te komen wat je nog van
formuleren leerjaar 1 weet. 
Klaar?
https://www.cambiumned.nl/stijl/formuleren/
Herhaling leerjaar 1
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

H1: Variatie in woordgebruik
In het weekend werkt Daphne in het asiel. Daphne zorgt in het asiel voor de honden. Omdat er altijd veel honden in het asiel zitten, heeft Daphne Daphnes handen er vol aan. De honden worden opgevangen in het asiel, omdat de honden in de steek gelaten zijn. 

Slide 20 - Tekstslide

H1: Variatie in woordgebruik
In het weekend werkt Daphne in het asiel. Daphne zorgt in het asiel voor de honden. Omdat er altijd veel honden in het asiel zitten, heeft Daphne Daphnes handen er vol aan. De honden worden opgevangen in het asiel, omdat de honden in de steek gelaten zijn. 

Slide 21 - Tekstslide

H1: Variatie in woordgebruik
Een tekst wordt saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Het is beter om variatie aan te brengen. Dat kan op twee manieren. Je kunt synoniemen
(hond-viervoeter, asiel-opvang, bier-pils) en verwijswoorden (die, dat, hij, hem, het, zij, ze, haar, hun, hen) gebruiken.

Slide 22 - Tekstslide

Welke woorden zijn synoniemen van elkaar? Sleep de juiste synoniemen naar de woorden.
Leugenaar
Zoenen
Voorspelling
Afwas
Bedrieger
Kussen
Prognose
Vaat

Slide 23 - Sleepvraag

Welke woorden zijn synoniemen van elkaar? Sleep de juiste synoniemen naar de woorden.
Boos
Chantage
Gevangenis
Cipier
Kwaad
Afpersing
Bajes
Gevangenisbewaarder

Slide 24 - Sleepvraag

Wat?
Cursus 6 Formuleren: §2 Variatie in woordgebruik.
Opdracht 2 (blz 236-237).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen. Overleg fluisterend.
Hulp
De theorie in je boek (groene blokken), de uitlegvideo's en de LessonUps.
Tijd
Vijftien minuten.
Waarom?
Om te oefenen met variatie in woordgebruik. 
Klaar?
https://www.cambiumned.nl/stijl/formuleren/
Huiswerk 
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet hoe je synoniemen en verwijswoorden kunt gebruiken
    om te variëren in woordgebruik.

Lesdoelen

Slide 26 - Tekstslide

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy

Slide 27 - Tekstslide

2. Verwijzen naar
de- of het-woorden
  • Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben 'de' als lidwoord. De tafel, de tuin, de lucht etc. Naar 'de-woorden' verwijs je met die en deze. Die tafel, deze tuin, die lucht.

  • Onzijdige woorden hebben 'het' als lidwoord: het huis, het flesje, het water etc. Naar 'het-woorden' verwijs je met dit en dat. Dat huis, dit flesje, dat water.

Slide 28 - Tekstslide