§ 2.2 Luchtdruk

Welkom in de les
Vandaag:
  • Herhalen 2.1 Het deeltjesmodel
  • Uitleg 2.2 Luchtdruk
  • Maken 2.2 Luchtdruk
§ 2.2 Luchtdruk
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
Vandaag:
  • Herhalen 2.1 Het deeltjesmodel
  • Uitleg 2.2 Luchtdruk
  • Maken 2.2 Luchtdruk
§ 2.2 Luchtdruk

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 2.1 Het deeltjesmodel
Stoffen bestaan uit heel kleine deeltjes. Deze deeltjes heten moleculen
Met het deeltjesmodel beschrijf je eigenschappen van de moleculen:
– de moleculen van een stof veranderen niet;
– de moleculen van een stof bewegen voortdurend;
– de moleculen van een stof trekken elkaar aan.


Slide 2 - Tekstslide

2.1 Het deeltjesmodel

Slide 3 - Tekstslide

2.1 Het deeltjesmodel

Belangrijke begrippen 2.1:
  • deeltjesmodel: het model waarin de eigenschappen van moleculen worden uitgelegd
  • fase: toestand waarin een stof voor kan komen
  • faseovergang: de verandering van de fase van de stof
  • moleculen: kleine deeltjes waaruit stoffen bestaan

Slide 4 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn deeltjes in de lucht?
Lucht bestaat uit hele kleine deeltjes, moleculen, van o.a. stikstof en zuurstof. Die deeltjes bewegen voortdurend alle kanten op en botsen tegen elkaar en tegen alles om hen heen.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is luchtdruk?
Luchtdruk is de kracht die die bewegende luchtdeeltjes uitoefenen op een oppervlak.
Hoe meer botsingen er zijn (en hoe harder ze botsen), hoe groter de druk.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Hoge luchtdruk
Bij hoge luchtdruk zitten meer deeltjes in een bepaalde ruimte, botsen ze vaker tegen oppervlakken, is de druk groter.

Bijvoorbeeld: als lucht daalt (van boven naar beneden beweegt), wordt ze samengedrukt → de deeltjes komen dichter op elkaar → de luchtdruk stijgt.

Slide 9 - Tekstslide

Lage luchtdruk
Bij lage luchtdruk zitten minder deeltjes in hetzelfde volume, botsen ze minder vaak, is de druk kleiner.

Dat gebeurt meestal als lucht stijgt → de lucht zet uit → de deeltjes komen verder uit elkaar → de druk daalt.

Slide 10 - Tekstslide

Luchtdruk meten
De luchtdruk kun je meten met een barometer. In een metaalbarometer zit een metalen doosje dat gemakkelijk wordt ingedrukt als de luchtdruk groter wordt en weer gemakkelijk terugveert als de luchtdruk lager wordt. Aan het doosje zit een wijzer die de hoogte van de luchtdruk aanwijst.



Slide 11 - Tekstslide

Eenheid van luchtdruk
 De officiële eenheid van druk is pascal (Pa).



Slide 12 - Tekstslide

Luchtdruk gebieden
De luchtdruk op aarde is niet altijd even groot. Als de luchtdruk lager is dan de omgeving, dan heb je te maken met een lagedrukgebied. Dat brengt onrustig weer met wind en regen. Hogedrukgebieden hebben een luchtdruk die hoger is dan de omgeving. Het weer in een hogedrukgebied is zonnig.

Let op! Zeg geen mooi en slecht weer, 
maar zonnig en regen + wind!


Slide 13 - Tekstslide

Luchtdruk gebieden

Lagedrukgebied           onrustig weer met wind en regen
Hogedrukgebied          zonnig




Slide 14 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk
Als je lucht in een afgesloten ruimte pompt, neemt de druk toe. Dit komt doordat er steeds meer moleculen in de ruimte tegen de wand van de ruimte botsen. De druk in een afgesloten ruimte noem je gasdruk.


Slide 15 - Tekstslide

Overdruk
Het verschil tussen de druk in een afgesloten ruimte en de luchtdruk noem je overdruk. De overdruk kun je meten met een manometer. 

De absolute druk is de druk die er in totaal is en deze kun je berekenen met de formule: 



absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel dat in een fietsband de druk 3000 hPa is.
De luchtdruk buiten is 1013 hPa.
De overdruk in de band is dus:

overdruk = absolute druk - luchtdruk
3000 − 1013 = 1987 hPa

→ Dat betekent dat de lucht in de band harder tegen de binnenkant duwt dan de buitenlucht tegen de buitenkant.


Slide 17 - Tekstslide

Belangrijke begrippen

  • absolute druk: de totale druk
  • barometer: instrument om de luchtdruk te meten
  • gasdruk: de druk in een afgesloten ruimte
  • hogedrukgebied: gebied waarin de luchtdruk hoger is dan in zijn omgeving (zonnig weer)
  • lagedrukgebied: gebied waarin de luchtdruk lager is dan in zijn omgeving (wind en regen)
  • luchtdruk: druk die de lucht op het aardoppervlak en op je lichaam uitoefent
  • manometer: Instrument om de overdruk in een afgesloten ruimte te meten
  • millibar: eenheid voor luchtdruk die veel op barometers wordt gebruikt
  • overdruk: verschil tussen de luchtdruk buiten en de druk in een afgesloten ruimte


Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag

Vandaag:
  • Lezen 2.2 Luchtdruk
  • Afmaken 2.1 Het deeltjesmodel
    vraag 1 t/m 7
  • Maken 2.2 Luchtdruk
    vraag 1 t/m 10
§ 2.2 Luchtdruk

Slide 19 - Tekstslide