Herhalingsboekje nakijken en oefenen

wohnt
heißt
spielt
lernt
wohnen
wohnst
Meine Oma _____ in Gorinchem. Sie hat einen Hund.
Der Hund _____  Boris.
Er _____ gerne mit einem Ball und
_____ sehr schnell
Mein Onkel und meine Tante  _____ in Amsterdam. Das ist eine Stadt im Norden von Holland.
Wo _____ du eigentlich? in den Haag?
1 / 145
volgende
Slide 1: Sleepvraag
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 145 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

wohnt
heißt
spielt
lernt
wohnen
wohnst
Meine Oma _____ in Gorinchem. Sie hat einen Hund.
Der Hund _____  Boris.
Er _____ gerne mit einem Ball und
_____ sehr schnell
Mein Onkel und meine Tante  _____ in Amsterdam. Das ist eine Stadt im Norden von Holland.
Wo _____ du eigentlich? in den Haag?

Slide 1 - Sleepvraag

Welke regel(s) voor het meervoud hoort bij welk geslacht?
timer
1:00
Vrouwelijk
Mannelijk
Onzijdig
zelfstandig naamwoord + e
(+ Umlaut op a, u, o, au)
zelfstandig naamwoord + n / + en of +nen
zelfstandig naamwoord + e
zelfstandig naamwoorden die eindigen op -el,-er, en geen verandering
zelfstandig naamwoorden + s bij woorden die eindigen op -y, -o, -a 

Slide 2 - Sleepvraag

Slide 3 - Tekstslide

Welche Fragewörter
kennst du schon?

Slide 4 - Woordweb

Waar naartoe =
A
Woher
B
Weshalb
C
Wohin
D
Worüber

Slide 5 - Quizvraag

Waar vandaan =
A
Wohin
B
Wieso
C
Wann
D
Woher

Slide 6 - Quizvraag

timer
1:00
... kommt Peter?
... hast du Geburtstag?
... reist du?
... ist das Wetter?
... weiß die Antwort?
Wer
Wohin
Wann
Woher
Wie

Slide 7 - Sleepvraag

timer
1:00
.... bist du? Ich bin die Anna.
..... Handynummer hast du?
.... bleibst du nicht zu Hause?
.... gehst du nach Hause?
..... wohnst du? Ich wohne in Petten.
Wo
Weshalb
Welche
Wer
Wann

Slide 8 - Sleepvraag

Frage ...
Wat is er op dit moment
in Duitsland
razend populair?

Slide 9 - Tekstslide

Logo erklärt!
Sie sind ein krasser Trend auf TikTok und Instagram: 
Labubu-Figuren. 

Welche Taktik steckt hinter dem Hype und was macht die Figuren so beliebt?

Slide 10 - Tekstslide

Labubu

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Logo erklärt!

Welche 3 Tricks machen die Labubu-Figuren fame?

Slide 13 - Tekstslide

Korrigieren!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Tekstslide

1. Auf welcher Seite steht die Plauderecke von Kapitel 6? Auf Seite...

Slide 17 - Open vraag

2. Welche Aufgabenummer hat der Text aus Kapitel 6 "Wie kann man schnell lernen"?

Slide 18 - Open vraag

3. Wie viele Seiten hat Kapitel 6 'Klasse Schule'?

Slide 19 - Open vraag

4. Was ist deine Lieblingszahl?

Slide 20 - Woordweb

5. Wie viele Aufgaben hat Kapitel 6?

Slide 21 - Open vraag

6. Wie viele Aufgaben hat diese Aufgabe?

Slide 22 - Open vraag

Wie viele Buchstaben hat das deutsche Alphabet?
A
26
B
29
C
27
D
30

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

8. In welches Klassenzimmer bist du jetzt?

Slide 25 - Open vraag

timer
1:00
.... heißt du? Ich heiße Milou. 
..... Pizza magst du am liebsten? Salami und Käse.
.... bist du heute nicht in der Schule? Ich bin krank.
.... hast du Geburtstag? Am 5. Dezember.
..... kommst du? Ich komme aus Spanien.
Woher
Warum
Welche
Wie
Wann

Slide 26 - Sleepvraag

timer
1:00
.... heißt dein Bruder? Er heißt Jinai. 
..... isst (eet) du gerne? Mein Lieblingsessen ist Flammkuchen. 
.... seid ihr schon befreundet? Oh, sehr lange.
.... Klasse gehst du? Ich gehe in die neunte Klasse (= 3e bij ons).
..... gehst du am Wochenende? Ich gehe zum Efteling.
Wohin
Wie lange
Was
Wie
In welche  

Slide 27 - Sleepvraag

16 =
A
sechszehn
B
sechzehn
C
sechzhen
D
sechszhen

Slide 28 - Quizvraag

Typ voluit: 135

Slide 29 - Open vraag

Typ voluit: 89

Slide 30 - Open vraag

Rangtelwoorden,
Wat is de basisregel?

Slide 31 - Woordweb

Die 1. Frage ist richtig.
A
einste
B
einte
C
erste
D
eerste

Slide 32 - Quizvraag

Die 3. Frage ist Falsch.
A
dritte
B
dreiste
C
dreite
D
drittste

Slide 33 - Quizvraag

Die 7. Stunde.
A
siebente
B
siebenste
C
siebste
D
siebte

Slide 34 - Quizvraag

Die 8. Klasse.
A
achtte
B
achte
C
achtste
D
achttste

Slide 35 - Quizvraag

Die 29. Schüler.
A
neunundzwanzigste
B
neun und zwanzigste
C
noinundzwanzigste
D
neunundzwansigste

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Machen

Slide 38 - Tekstslide

Waarom zijn werkwoorden
zo belangrijk?

Slide 39 - Woordweb

Maak op je drive ...
Een map aan voor Duits met screenshots van belangrijke schema's

Slide 40 - Tekstslide

Deze hulpwerk-woorden moet je kunnen dromen!!!

Slide 41 - Tekstslide

het werkwoord sein 
timer
1:00
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
bin
bist
ist
sind
sind
seid

Slide 42 - Sleepvraag

Slide 43 - Link

In den Sommerferien (sein) ich in Frankreich (sein).
A
bist - gewesen
B
bin - gewessen
C
bin - gewesen
D
ist - gewessen

Slide 44 - Quizvraag

Frau Müller, (sein) Sie zu Hause?
A
bist
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 45 - Quizvraag

(Sein) ihr zufrieden? Jein!
A
Seid
B
Sind
C
Sein
D
Bist

Slide 46 - Quizvraag

het werkwoord haben
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
habe
hast
hat
haben

haben

habt

Slide 47 - Sleepvraag

Was (haben) du am Wochenende (machen)? Nur Hausaufgaben!
A
hat - gemachet
B
habst - gemacht
C
habt - gemachst
D
hast - gemacht

Slide 48 - Quizvraag

Ich (haben) mein TrabiBuch vergessen.
A
hast
B
habe
C
hat
D
habt

Slide 49 - Quizvraag

Was (haben) ihr am Samstag gemacht? Wir waren in Kino.
A
hast
B
habe
C
habt
D
hat

Slide 50 - Quizvraag

het werkwoord werden 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 51 - Sleepvraag

Het werkwoord
"werden"
betekent ...
A
worden
B
zullen
C
gaan
D
worden & zullen & gaan

Slide 52 - Quizvraag

Was (werden) du in den Herbstferien machen?
A
werde
B
wird
C
wirst
D
werdet

Slide 53 - Quizvraag

Was (werden) er morgen machen? Nichts.
A
wirst
B
werde
C
wird
D
werdet

Slide 54 - Quizvraag

Was alt (sein) du (werden)?
A
ist - geworden
B
bist - gewerden
C
ist - gewerden
D
bist - geworden

Slide 55 - Quizvraag

Kenmerken van
Zwakke (regelmatige) Werkwoorden?

Slide 56 - Woordweb

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Tekstslide

het zwakke werkwoord wohnen 
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 59 - Sleepvraag

Was (schenken) du deiner Oma zum Geburtstag? Eine Katze!
A
schenke
B
schenkt
C
schenkst
D
schenkest

Slide 60 - Quizvraag

Kenmerk Werkwoorden
met stam op S-klank?

Slide 61 - Woordweb

Slide 62 - Tekstslide

(Wissen) du wie das Mädchen (heißen)?
A
Wisst - heißt
B
Weißt - heißt
C
Weißst - heiße
D
Wisst - heißst

Slide 63 - Quizvraag

Wie (heißen) du?
Ich (heißen) Choupette.
A
heißt - heiße
B
heißst - heiße
C
heißzt - heißte
D
heißen - heißst

Slide 64 - Quizvraag

Kenmerk Werkwoorden
met stam op -d / -t?

Slide 65 - Woordweb

Slide 66 - Tekstslide

Wo (arbeiten) du? Ich (arbeiten) bei Albert Heijn.
A
arbeitst - arbeite
B
arbeitest - arbeite
C
arbeitst - arbeitet
D
arbeitest - arbeit

Slide 67 - Quizvraag

(Baden) ihr auch gerne in der Nordsee?
A
Badt
B
Badest
C
Badet
D
Baden

Slide 68 - Quizvraag

(Arbeiten) du schon?
Ja, ich (arbeiten) bei Linke Loetje.
A
Arbeitst - arbeite
B
Arbeitest - arbeite
C
Arbeitest - arbeitst
D
Arbeiten - arbeitn

Slide 69 - Quizvraag

Warum (antworten) du nicht, Sanne?
A
antwortest
B
antworte
C
antwortet
D
antworten

Slide 70 - Quizvraag

Slide 71 - Tekstslide

Slide 72 - Tekstslide

Slide 73 - Tekstslide

Slide 74 - Tekstslide

Slide 75 - Tekstslide

Slide 76 - Tekstslide

Slide 77 - Tekstslide

Er wartet mit den anderen auf der Tribune.

Slide 78 - Tekstslide

Neem 
over 
bij notitities!!

Slide 79 - Tekstslide

Werkwoorden ...
A
... vind ik makkelijk.
B
... snap er niks van, ik kom maandagmiddag naar vakhulp.
C
vind ik lastig, ik ga nog online oefenen.
D
... snap er niks van, ik vraag hulp aan een klasgenootje.

Slide 80 - Quizvraag

Slide 81 - Tekstslide

Logo erklärt!
Wie ist unsere Schrift entstanden?

Notiere Stichwörter!!!

Slide 82 - Tekstslide

Slide 83 - Link

Wat gebruikten de oude Egyptenaren om te schrijven?
A
Een alfabet
B
Beeldschrift, vergelijkbaar met een stripverhaal
C
Een kortschrift
D
Een braille-achtig systeem

Slide 84 - Quizvraag

De Egyptenaren gebruikten
hun beeldschrift / hiërogliefen
om ...
A
afspraken/verdragen te maken
B
religieuze verhalen te vertel.en
C
informatie over de oogst te noteren
D
alledrie

Slide 85 - Quizvraag

Welk “alphabet” gebruiken wij
in Duitsland nu nog?
A
Het Griekse
B
het Egyptische
C
het Latijnse
D
het Romeinse

Slide 86 - Quizvraag

In de Middeleeuwen (Mittelalter)
konden maar weinig
mensen lezen en schrijven.
Wie konden dat toen meestal wel?
A
de rijken
B
nonnen
C
monniken
D
alledrie konden dat meestal

Slide 87 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld
met “alphabet”?
A
Een manier om geluiden te noteren met symbolen
B
Een computerprogramma
C
Een herinneringsspel voor kinderen
D
Een schrift dat alleen door blinden wordt gebruikt

Slide 88 - Quizvraag

Welke bewering klopt volgens
het filmpje?
A
Het alfabet is verouderd en niet meer in gebruik.
B
Beeldschrift en alfabet zijn tegelijkertijd ontstaan.
C
Onze schriftvormen zijn ontstaan uit beeldschrift.
D
Het alfabet kwam vóór het beeldschrift.

Slide 89 - Quizvraag

Wat geeft de ontwikkeling van
schrift zoals verteld in de film
weer?
A
Een plotselinge uitvinding van volledige geschreven taal
B
Een terugval van alfabet naar beeldschrift
C
Een enkel schrift dat altijd onveranderd is gebleven
D
Een langzame evolutie, van beeldschrift naar alfabet

Slide 90 - Quizvraag

Klopt onderstaande samenvatting van het filmpje?

Volgens het artikel ontwikkelde ons schrift zich over duizenden jaren: eerst gebruikten de oude Egyptenaren een soort beeldschrift, zoals een strip of tekening. Later ontstond het alfabet, dat uiteindelijk leidde tot de moderne schriftvormen.
A
Ja
B
Nee

Slide 91 - Quizvraag

Slide 92 - Tekstslide

Slide 93 - Video

die-vrouwelijk,
regels ?

Slide 94 - Woordweb

Slide 95 - Tekstslide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een vrouwelijk/die- woord in het meervoud?

Slide 96 - Open vraag

Slide 97 - Tekstslide

der-mannelijk,
regels ?

Slide 98 - Woordweb

Slide 99 - Tekstslide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een mannelijk/der- woord in het meervoud?

Slide 100 - Open vraag

Slide 101 - Tekstslide

das-onzijdig,
regels ?

Slide 102 - Woordweb

Slide 103 - Tekstslide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een onzijdig/das- woord in het meervoud?

Slide 104 - Open vraag

Slide 105 - Tekstslide

Welke woorden veranderen
NIET in het meervoud?

Slide 106 - Woordweb

Slide 107 - Tekstslide

Zeitung
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 108 - Quizvraag

Brüderchen
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 109 - Quizvraag

Eltern
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 110 - Quizvraag

Mittwoch
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 111 - Quizvraag

Schule
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 112 - Quizvraag

Herbst
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 113 - Quizvraag

Gebäude
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 114 - Quizvraag

Geschwister
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 115 - Quizvraag

Freundschaft
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 116 - Quizvraag

Journalistik
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 117 - Quizvraag

Onkel
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 118 - Quizvraag

Schwester
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 119 - Quizvraag

Ferien
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 120 - Quizvraag

Osten
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 121 - Quizvraag

Vorm het meervoud van:
der Fuß

Slide 122 - Open vraag

Vorm het meervoud van:
die Frage

Slide 123 - Open vraag

Vorm het meervoud van:
das Schaf

Slide 124 - Open vraag

Vorm het meervoud van:
das Mädchen

Slide 125 - Open vraag

Vorm het meervoud van:
die Freundin

Slide 126 - Open vraag

Vorm het meervoud van:
der Wagen

Slide 127 - Open vraag

Slide 128 - Tekstslide

Slide 129 - Tekstslide

Slide 130 - Tekstslide

Slide 131 - Tekstslide

Slide 132 - Tekstslide

Slide 133 - Tekstslide

Slide 134 - Tekstslide

Slide 135 - Link

Slide 136 - Tekstslide

Slide 137 - Tekstslide

(Mijn) Freundin ist nett.
A
Meine
B
meine
C
Mein
D
mein

Slide 138 - Quizvraag

Het is (haar) Hund (m) .
A
Ihr
B
ihr
C
Ihre
D
ihre

Slide 139 - Quizvraag

Das ist (jullie) Schule.
A
Euer
B
euer
C
Eure
D
eure

Slide 140 - Quizvraag

Ist das (jouw) Katze?
A
Dein
B
dein
C
Deine
D
deine

Slide 141 - Quizvraag

Ist das (Uw) Mann?
A
Ihr
B
ihr
C
Ihre
D
ihre

Slide 142 - Quizvraag

Slide 143 - Tekstslide

Vond je dit lastig? Indien ja, wat ga je nog goed bestuderen en hoe?

Slide 144 - Open vraag

Und jetzt ...

        Ergänzen  auf Deutsch  >>>
                    (invullen in het Duits)

Ist für Gesprächsfertigkeit!
Is voor de les spreekvaardigheid!

Slide 145 - Tekstslide