Diabetes Mellitus; hoe zat het ook al weer

Diabetes Mellitus
Quiz
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Diabetes Mellitus
Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de favoriete brandstof voor het lichaam en waarom?
A
Vet, omdat die het snelst verbrandt.
B
Vet, omdat die het minste afvalstoffen oplevert.
C
Glucose, omdat die het minste afvalstoffen oplevert.
D
Eiwit, omdat die het snelst verbrandt.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk hormoon hebben vrijwel alle weefsels en organen nodig om glucose te kunnen verbranden?
A
Glucagon
B
Adrenaline
C
Renine
D
Insuline

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Insuline zorgt dus dat glucose in de cellen verbrand kan worden.
Wat maakt insuline nog meer mogelijk?
A
Het uitplassen van overtollig glucose
B
Het opslaan van overtollig glucose
C
Het maken van nieuwe glucose (uit vet)

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Glucose komt via de spijsvertering in het bloed.

Welke groep(en) voedingsstoffen levert/leveren glucose?
A
Alleen vetten
B
Alleen koolhydraten
C
Vetten en koolhydraten
D
Vetten, koolhydraten en eiwitten

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Invloed van kleine en grote koolhydraten op de bloedglucose. 
Sleep het soort koolhydraat naar de juiste grafiek.

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf minimaal 3 voedingsmiddelen op met veel grote koolhydraten en 3 voedingsmiddelen met veel kleine koolhydraten.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je lange tijd niet eet zal de glucosewaarde in je bloed dalen. Deze zal echter niet veel verder dalen dan 3,5. Waarom niet?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er onvoldoende glucose is om te verbranden in de cellen, wat gebeurt er dan?
A
Geen enkele cel kan nog functioneren
B
De meeste cellen kunnen vetten verbranden

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsmiddelen met
veel groten koolhydraten

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Glucosestofwisseling
Bij de vertering worden koolhydraten afgebroken tot glucose (en dextrose).

Kleine koolhydraten hebben weinig vertering nodig en worden snel opgenomen. 
Grote koolhydraten hebben veel vertering nodig en worden langzaam opgenomen.

Glucose is de belangrijkste brandstof voor de cellen. Cellen halen de glucose uit het bloed.

Glucose kan alleen in de cellen opgenomen worden met behulp van insuline (dit geldt voor bijna alle cellen, o.a. de hersenen hebben geen insuline nodig).


Slide 12 - Tekstslide

Niet alle lichaamscellen hebben insuline nodig om glucose op te nemen, cellen in je hersenen, het netvlies in je oog, je nieren, bijnieren en zenuwvezels kunnen dit zelfstandig.

Glucosestofwisseling
Indien er geen glucose is om te verbranden kunnen de cellen vetzuren en desnoods eiwitten verbranden (de hersenen kunnen dit niet).

Bij vet- en eiwitverbranding ontstaan (schadelijke) afvalstoffen. De verbranding verloopt ook trager.

Daarnaast is eiwit in het lichaam nodig als bouwstof; je eet dus je eigen lichaam op.


Glucose kan alleen in de cellen opgenomen worden met behulp van insuline (dit geldt voor bijna alle cellen).


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is er aan de hand bij Diabetes Mellitus met de hoeveelheid glucose in het bloed?
A
Te laag, want glucose kan niet meer voldoende opgenomen worden in het bloed
B
Te laag, want het lichaam kan zelf geen glucose meer maken.
C
Te hoog, want glucose kan niet meer de cellen in om verbrand of opgeslagen te worden.
D
Te hoog, want glucose kan niet meer uitgescheiden worden via de urine

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee vormen van DM zijn Diabetes type 1 en Diabetes type 2.

Leg bij beide groepen uit waardoor de bloedsuikerwaarden te hoog worden.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Diabetes type 2

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het erg dat de glucosewaarden te hoog zijn bij DM?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het belangrijk hoeveel glucose er in het bloed zit?
A
Nee, dat maakt eigenlijk niet zo veel uit.
B
Ja, vooral te weinig glucose in het bloed is gevaarlijk.
C
Ja, vooral te veel glucose in het bloed is gevaarlijk.
D
Ja, zowel te veel als te weinig glucose in het bloed is gevaarlijk.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de gele blokken naar het juiste grote (paarse of blauwe) blok. 
Bloedglucose stijgt
Bloedglucose daalt
Insuline
Glucagon
Adrenaline
Cortisol
Glucose wordt in de cellen verbrand
Glucose wordt in de lever en spieren opgeslagen
Glycogeen aanmaak
Glycogeen afbraak
Koolhydraten worden verteerd en opgenomen.

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor ontstaat Diabetes Mellitus?
A
Te weinig productie van insuline
B
Te weinig productie van glucose
C
Te veel productie van insuline
D
Te veel productie van glucose

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer iemand niet behandeld wordt voor DM, zal zijn bloedsuiker....
A
....(vrijwel) altijd te laag zijn.
B
...(vrijwel) altijd te hoog zijn.
C
...sterk schommelen tussen te laag en te hoog

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt er bedoeld met de termen hypoglykemie en hyperglykemie?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vormen van DM
Twee belangrijke vormen van DM zijn: type I en type II

Verouderde/ onjuiste benamingen voor DM I: ‘jeugdsuiker’ of ‘insuline-afhankelijke DM’.
Verouderde/ onjuiste benamingen voor DM II: ‘ouderdomssuiker’ of ‘insuline-onafhankelijke DM’.
 
Welke van de twee vormen komt het vaakst voor?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                            DM I
Ontstaat meestal op oudere leeftijd, vaak in combinatie met overgewicht.
Oorzaak: Verminderde, trage functie van de alvleesklier in combinatie met insulineresistentie (ongevoeligheid van de cellen voor insuline). Er is vaak sprake van een erfelijke aanleg.

DM II komt veel vaker voor dan DM I (>90% van de diabeten)

                                            DM II
Ontstaat meestal op jonge leeftijd.
Oorzaak: Een auto-immuunreactie vernietigt de cellen in de alvleesklier die insuline aanmaken. Mogelijk wordt dit proces uitgelokt door een infectie.

DM I komt veel minder vaak voor dan DM II (<10% van de diabeten)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klachten die kunnen
wijzen op DM

Slide 29 - Woordweb

De meest voorkomende klachten zijn:
Veel plassen;
Droge mond;
Veel drinken;
Wazig zien;
Vermagering;
Moeheid;
Soms huiduitslag, jeuk en slecht genezende wondjes.
Diagnostiek
Aantonen diabetes: anamnese en lichamelijk onderzoek
Bij DM I snel ontstaan van duidelijke klachten, bij DM II veel geleidelijker en minder duidelijk. 
De meest voorkomende klachten zijn: Veel plassen; Droge mond; Veel drinken; Wazig zien; Vermagering; Moeheid; Soms huiduitslag, jeuk en slecht genezende wondjes. 

Lichamelijk onderzoek is vooral gericht op mogelijke complicaties en/ of uitsluiten van andere oorzaken klachten. 



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diagnostiek
Aantonen van DM; aanvullend onderzoek
- Glucose bepaling in bloed (en urine)
- Bloedglucose nuchter: 6,1 – 7,0 mmol/l is een twijfelgeval
- Bloedglucose nuchter: > 7,0 mmol/l is bewijzend
- Bloedglucose niet nuchter: >8,6 mmol/l is reden voor nuchtere meting en/ of glucose tolerantie test.

Glucose tolerantie test: 2 uur na het drinken van een glucose oplossing moet het bloedglucose lager zijn dan 7,8 mmol/l


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diagnostiek
Monitoren van DM
Actuele bloedglucose
- Glucose bepaling in capillair bloed (vingerprik)

Glucosewaarden afgelopen periode
-  HbA1c (= geglyceerd hemoglobine). Geeft een indruk van de gemiddelde bloedglucosespiegel van de afgelopen 6 – 8 weken. 





Slide 32 - Tekstslide

HbA1c: Normaal: < 53 mmol/mol
Wat is op de korte termijn gevaarlijker, een hypoglykemie of een hyperglykemie?
A
Hypo(glykemie)
B
Hyper(glykemie)

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem minimaal 3 lange-termijn-gevolgen (complicaties) van diabetes.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke structuren raken met name aangetast bij veelvuldige en/of langdurige hyperglykemieën
A
Lever en Milt
B
Spieren en Botten
C
Maag en Darmen
D
Bloedvaten en Zenuwen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties/ aandoeningen
door DM

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties DM
Door perioden van hyperglycemie ontstaat bij diabeten op den duur:

Vaatschade
            - Arterieel (slagaders)
            - Capillair (haarvaatjes)
Zenuwschade
             - Autonoom zenuwstelsel
             - Perifere zenuwen

Meer informatie: https://www.diep.info/complicaties



Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties DM

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: DM type I wordt altijd behandeld met insuline
Stelling 2: DM type II wordt altijd behandeld met insuline
A
1: Waar 2: Waar
B
1: Waar 2: Niet waar
C
1: Niet waar 2: Waar
D
1: Niet waar 2: Niet waar

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: DM type II wordt altijd behandeld met insuline
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behandeling DM II
  • Stap 1                                                                                                                                                                                              - Afvallen bij overgewicht                                                                                                                                                 - Aanpassing voeding (m.n. beperkt gebruik kleine koolhydraten, veel vezels, beperkt                      verzadigd vet)                                                                                                                                                                     - Leefregels (oa voldoende bewegen, niet roken)
  • Stap 2:                                                                                                                                                                                Tabletten (bijv. metformine): verminderen de glucoseaanmaak door de lever, vergroten van de insulinegevoeligheid, vertragen de opname van glucose via de darmen en/ of bevorderen de insulineproductie.
  • Stap 3:                                                                                                                                                                                       Insuline spuiten. (Vrijwel altijd in combinatie met tabletten)



Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem minimaal 3 oorzaken van hypoglycemie

Slide 42 - Open vraag

Te veel insuline spuiten of stapeling van bepaalde orale antidiabetica.
Te weinig eten; mn te weinig koolhydraten
Verhoogd glucoseverbruik (sporten, stress)
Invloed van andere stoffen, bijv. alcohol

Noem minimaal 3 symptomen van hypoglycemie

Slide 43 - Open vraag

Te veel insuline spuiten of stapeling van bepaalde orale antidiabetica.
Te weinig eten; mn te weinig koolhydraten
Verhoogd glucoseverbruik (sporten, stress)
Invloed van andere stoffen, bijv. alcohol

Oorzaken hypoglycemie

Slide 44 - Woordweb

Te veel insuline spuiten of stapeling van bepaalde orale antidiabetica.
Te weinig eten; mn te weinig koolhydraten
Verhoogd glucoseverbruik (sporten, stress)
Invloed van andere stoffen, bijv. alcohol

Symptomen hypoglycemie

Slide 45 - Woordweb

hoofdpijn, honger, beven, duizeligheid, zweten, bleek zien, wisselend humeur, slecht zien en moeheid
Stelling: een hyperglycemie geeft meestal minder duidelijke klachten dan een hypoglycemie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je bij
een hypoglycemie?

Slide 48 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Als een zorgvrager een hypoglycemie heeft, wat doe je dan?

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem minimaal 3 oorzaken van hyperglycemie.

Slide 50 - Open vraag

Het eten van (te veel) snelle koolhydraten
Te weinig medicatie gebruiken
Koorts
Stress/ Spanning
Minder bewegen

Oorzaken hyperglycemie

Slide 51 - Woordweb

Het eten van (te veel) snelle koolhydraten
Te weinig medicatie gebruiken
Koorts
Stress/ Spanning
Minder bewegen

Wat is een diabetische voet?

Slide 52 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


VRAGEN of OPMERKINGEN ???

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies