1v woordsoorten 2 A4 (vnw)

1v woordsoorten 2 A4 (vnw)
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1v woordsoorten 2 A4 (vnw)

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
Start grammatica woordsoorten

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Nakijken opdrachten 1 & 2

Nieuwe stof: A4 over voornaamwoorden

Oefenen m.b.v. een songtekst

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je hoe je vier van de voornaamwoorden herkent in een zin en kun je ze ook benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken opdrachten
Opdracht 1 & 2 op blz. 78

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Maak aantekeningen in je schrift over de theorie over deze vier voornaamwoorden

(maak een tabel/woordweb of duidelijk overzicht)

Slide 11 - Tekstslide

Een voornaamwoord

  • is een woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding
  • vervangt een (zelfstandig) naamwoord
  • acht verschillende soorten; we leren er nu vier!
1) persoonlijk voornaamwoord
2) bezittelijk voornaamwoord
3) aanwijzend voornaamwoord
4) betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Hij ziet haar.
Zij stuurt hem een appje.

  • vervangt een zelfstandig naamwoord
  • voorbeelden: wij, ik, haar, hun, 't, jullie, ons
  • is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Dit is mijn jas
Dit is de mijne

  • geeft een bezit aan
  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • voorbeelden: jouw, uw, mijn, z'n, onze, jullie

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
Wil je deze pizza of die?
Ik zou dat aanbod niet accepteren.
Dit boek is van dat meisje.
Pieter heeft dezelfde schoenen als ik.

  • wijst naar personen en zaken
  • voorbeelden: die, deze, zulke, diegene, dit, zoiets                 

Slide 17 - Tekstslide

betrekkelijk voornaamwoord
Heb jij het boek dat daar ligt ook gelezen?
De lamp die ik vandaag heb omgegooid, bleek van een vriend.

  • verwijst naar personen en zaken die al eerder in de zin genoemd zijn
  • Antecedent: datgene waarnaar verwezen wordt
  • voorbeelden: die, dat, wie, wat, welke, hetgeen

Slide 18 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk 
voornaamwoord

die 
wat 
hetgeen
wijst personen of dingen aan
deze 
die 
dat 
verwijst naar een woord dat eraan voorafgaat 
(= antecedent)

Slide 19 - Sleepvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
"Ik wil niet weggaan in m'n eentje,
maar deze avond is geen feestje."

Slide 20 - Open vraag

En nu.. oefenen!

Slide 21 - Tekstslide



Luister goed naar het lied 'Champions Leaque' van Flemming en Boef en vul de ontbrekende woorden in.


Benoem in de rechterkolom de woordsoorten. 

Slide 22 - Tekstslide

Gebruik ook vooral je aantekeningen en/of boek als hulpmiddel (blz. 142/144)
Kies uit: 
- werkwoord (ww)
- lidwoord (lw)
- zelfstandig naamwoord (zn)
- bijvoeglijk naamwoord (bn)
Voornaamwoorden: persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk of aanwijzend 
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je hoe je vier van de voornaamwoorden herkent in een zin en kun je ze ook benoemen.

Slide 24 - Tekstslide

Volgende les

Maandag
Verder met grammatica woordsoorten


Fijn weekend!


Slide 25 - Tekstslide

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Daar is het meisje van ... ik een e-mail kreeg.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 27 - Open vraag

Welke betrekkelijke voornaamwoorden gebruik je bij de-woorden?

Slide 28 - Open vraag