Deviant op weg naar 1F thema 3 spelling en grammatica

Nederlands
Thema 3 hoofdstuk 1

Spelling en grammatica
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Thema 3 hoofdstuk 1

Spelling en grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Filmpje kijken
  • Uitleg werkwoorden
  • Quiz
  •  woordweb
  • Uitleg hele werkwoorden
  • Opdracht
  • Sleepvraag

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Aan het einde van deze les:

  • Herken je een werkwoord
  • Kan je een heel werkwoord maken
  • Kun je de stam van het werkwoord vinden


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Werkwoorden
Werkwoorden geven aan dat er iets gebeurt of gedaan wordt.
 
  • Je kunt er een zin mee maken door er een persoon, ding of dier voor te zetten. 
  • Je kunt de zin ermee veranderen naar de tegenwoordige en verleden tijd. 
  • Je kan er '' ik, hij, wij, zij, jullie'' voor zetten.


Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden of niet?
branden, springen, zwemt

Zet er een persoon, dier of ding voor: 
De kaarsen branden
Wij springen
Zij zwemt



Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden in dit rijtje?
zien, lopen, brommer, fietsen, paarden
A
zien, fietsen
B
zien, lopen, fietsen
C
zien, lopen, brommer, fietsen
D
zien, lopen, brommer, fietsen, paarden

Slide 7 - Quizvraag

Bedenk nu zelf 3 werkwoorden

Slide 8 - Woordweb

Hele werkwoorden herkennen
  • Het hele werkwoord is de vorm van het werkwoord die in het woordenboek staat. 
  • Hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud   (de wij-vorm).
  • Hele werkwoorden eindigen meestal op -en en soms op -n.


Slide 9 - Tekstslide

Hele werkwoord, stam, ik-vorm
Het hele werkwoord is lopen

De stam is het hele werkwoord zonder -en dus LOP

Dit kan je niet zeggen in het Nederlands, 
Daarom is de ik-vorm LOOP

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 11 - Quizvraag

Maken
Blz 83 opdracht 1:
Schrijf  10 werkwoorden in je werkboek.

Blz 84 opdracht 2:
Zet een streep onder elk werkwoord.
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Sleep de werkwoorden en de zinnen naar de juiste foto.
Hij fietst.
Hij speelt.
Hij bezorgt

Slide 13 - Sleepvraag

Sterke werkwoorden
Veranderen wel van klinker.
Zwakke werkwoorden
Veranderen niet van klinker.
Uitleg: Zwakke werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken

Slide 15 - Sleepvraag

timer
2:00
Uitleg
Zoveel mogelijk zwakke
werkwoorden!

Slide 16 - Woordweb

Zwakke werkwoorden:
werken - werkten
fietsen - fietsten
gooien - gooiden
huilen - huilden
Uitleg: voorbeelden

Slide 17 - Tekstslide

Verander de tijd
Wij deden een stunt.
Wij doen een stunt. 

Je weet nu dat deden (doen) het werkwoord is.





Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden
rijden
klagen
typen
slapen
gaan
staan
zijn


Slide 19 - Tekstslide

Lesdoel
  1. Aan het einde van de les weet jij wat een lidwoord, zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord is.
  2. Aan het einde van de les weet jij tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord te herkennen.
  3. Aan het einde van de les weet jij tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 22 - Quizvraag

Lidwoorden
De 
Het
Een

                                                   Welk van deze 3 kun je altijd gebruiken?

Slide 23 - Tekstslide

Lidwoorden
  • Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
  • Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....

   het zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Lidwoorden

Slide 25 - Tekstslide

OPDRACHT:
Sleep de woorden naar het juiste lidwoord
de
het
hond 
strandbal
konijn
land
plant
kasteel
grond
trap
boek
weerbericht
stok
water

Slide 26 - Sleepvraag

Verschil in lidwoorden:
lidwoorden 


        onbepaald lidwoord    bepaald lidwoord                   
           een                               de, het          
'Een medicijn'                 'Het medicijn' 

Slide 27 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Aanraken

Doorheen lopen:
- centrum
- lucht

Slide 28 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 29 - Quizvraag

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand:

                Een mens
                Een dier
                Een ding

Je kan het vaak vastpakken!

Slide 30 - Tekstslide

Voor we aan de slag gaan...
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 31 - Tekstslide

Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
            'rode auto.'

Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in.
           'De rode auto.'

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag!
Je gaat de opdrachten van hoofdstuk 2 maken uit je werkboek.

Let op! Bij opdracht 6 moet je:
- De lidwoorden omcirkelen, 
- Een rechtoek zetten om de bijvoeglijke naamwoorden en 
- Een streep onder de zelfstandige naamwoorden zetten. 

                                         De  rode auto

Klaar? Pak je leesboek.
timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 34 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
lidwoord
apotheek
medicijn
de
jongen
het
huisarts
broertje
dieet
recept
dokter
een
behandeling
onderzoek

Slide 35 - Sleepvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 36 - Quizvraag

Het werkwoord
Blz 83:

We lezen samen de theorie.

Slide 37 - Tekstslide

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 38 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 39 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 40 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 41 - Quizvraag

Studiemeter
www.studiemeter.nl 
Log in met je naam en wachtwoord

1. klik op Nederlands 
2. klik op via start taal online
3. klik op via-vooraf op weg naar 1F
4. klik op thema 3 spelling en grammatica.

Slide 42 - Tekstslide