oefenen unit 5 SO

oefenen voor SO unit 5
3 onderdelen:
adverbs (bijwoorden)
past simple 
past simple of 'to be'
uitleg = groen, opdracht = blauw
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

oefenen voor SO unit 5
3 onderdelen:
adverbs (bijwoorden)
past simple 
past simple of 'to be'
uitleg = groen, opdracht = blauw

Slide 1 - Tekstslide

onderdeel 1
bijwoorden (adverbs)

Slide 2 - Tekstslide

1. Always
2. Never
3. Often
4. Sometimes
5. Usually
Vaak 
Gewoonlijk
Nooit
Altijd
Soms

Slide 3 - Sleepvraag

Zelden
Af en toe
Vaak
Over het algemeen
Rarely
Occasionally
Frequently
Generally
Seldom

Slide 4 - Sleepvraag

BIJWOORDEN van FREQUENTIE
always
usually
regulary
often
sometimes
seldom
never

vóór het werkwoord
talk / write / watch / sit / can / have / move / etc.
na to BE 
am / are / is
was / were

Slide 5 - Tekstslide

Voeg toe: "often"
We laugh at their jokes.
A
We often laugh at their jokes.
B
We laugh often at their jokes.

Slide 6 - Quizvraag

Voeg toe: "never"
He is nervous.
A
He is nervous never.
B
He never is nervous
C
He is never nervous

Slide 7 - Quizvraag

Voeg toe: "usually"
We relax after school.
A
We usually relax after school.
B
We relax usually after school.

Slide 8 - Quizvraag

Voeg toe: "sometimes"
She asks me to write for her website.
A
She asks sometimes me to write for her website.
B
She sometimes asks me to write for her website.

Slide 9 - Quizvraag

BIJWOORDEN van FREQUENTIE
  • Vóór het hoofdwerkwoord:
School always starts at 8.30pm.
I never sing in public.

  • na een vorm van to be: am, are, is, was, were:
There is always something to see.
His jokes are sometimes boring.


Slide 10 - Tekstslide

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 11 - Sleepvraag

onderdeel 2
Past simple

Slide 12 - Tekstslide

Past Simple - Regular Verbs
After a regular verb you put '-ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 13 - Tekstslide

Past Simple - Regular verbs

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

  • I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

  • I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

  • I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

  • I drop - I dropped

Slide 14 - Tekstslide

Past Simple - Questions/negations
Questions (vraagzinnen) -> Did + entire verb
Did you walk to school yesterday?

Negations (ontkenningen) -> didn't + entire verb
You didn't walk to school yesterday.

Slide 15 - Tekstslide

My sister .......... (play) the guitar last year. (alleen antwoord)

Slide 16 - Open vraag

She _____ (not / stop) at a zebra crossing. (alleen antwoord)

Slide 17 - Open vraag

_______ (he/talk) to you? (alleen antwoord)

Slide 18 - Open vraag

I _______ (not/listen) to a word you said. (alleen antwoord)

Slide 19 - Open vraag

What ______ (you/do) last night? (alleen antwoord)

Slide 20 - Open vraag

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 21 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Peter ....... me yesterday.
A
helpd
B
didn't helped
C
didn't help
D
have helped

Slide 22 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
NAC ....... young PSV last week. (defeat)
A
defeat
B
defeated
C
defeats
D
defeateds

Slide 23 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 24 - Quizvraag

Past simple:
I _____ (study) very hard yesterday.
A
study
B
studyed
C
studies
D
studied

Slide 25 - Quizvraag

Past simple:
you _____ (clean)
A
clean
B
cleans
C
cleaned

Slide 26 - Quizvraag

Past simple:
He _____ (stop)
A
stop
B
stops
C
stoped
D
stopped

Slide 27 - Quizvraag

past simple:
You ...... very hard.
A
try
B
tries
C
tried
D
tryed

Slide 28 - Quizvraag


What is the past tense of (verleden tijd van): Work
A
works
B
worked
C
working
D
worked

Slide 29 - Quizvraag


What is the past tense of: Help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 30 - Quizvraag


What is the past tense of: Study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 31 - Quizvraag

onderdeel 3
past simple van 'to be'

Slide 32 - Tekstslide

To be
tegenwoordige tijd:                                             verleden  tijd
ik ben                         I am                                     I                     was
jij  bent                    you are                                you               were 
hij/ zij/ het is       he /she/ it is                      he/ she/ it    was
wij zijn                    we are                                 we                  were
jullie zijn                 you are                               you                were
zij (mv)  zijn            they are                            they               were

Slide 33 - Tekstslide

Fill in the past simple form of to be.
She .... a really nice girl.
A
is
B
was
C
were
D
been

Slide 34 - Quizvraag

Vul in: was of were

You ... looking at me the whole time.
A
was
B
were

Slide 35 - Quizvraag

Vul in: was of were

The children .... very happy to meet him.
A
was
B
were

Slide 36 - Quizvraag

Vul in: was of were

The girl ... there the whole time.
A
was
B
were

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Link

Leer nu je woordjes en zinnetjes
Words lesson 5.1 & 5.2. Phrases unit 5: eerste helft
Pak een pen en papier.
Schrijf ze in elk geval 1x op.
Leg je hand op de Engelse zinnen/woordjes.
Schrijf de zinnen/woordjes die je niet in 1x goed had nog een keertje op. 
Ga zo door tot je ze allemaal foutloos kunt schrijven

Slide 39 - Tekstslide