Situatie
1. Een kind huilt in de klas.2. Een jongen gooit steeds met zijn pen in de les.
3. Een leerling scoort ineens veel slechter op toetsen dan normaal.
4. Twee leerlingen hebben elke dag ruzie op het schoolplein.
5. Een meisje eet nooit iets in de pauze.
6. Een leerling is altijd te laat.
7. Een kind zegt dat school ‘nutteloos’ is.
8. Een leerling barst opeens in woede uit.
9. Een jongen is extreem stil en praat met niemand.
10. Een meisje zegt dat ze stemmen hoort.
De rollen: A Psycholoog – kijkt naar gevoelens, trauma’s, emoties.
B. Bioloog – kijkt naar hersenen, hormonen, lichaam.
C. Socioloog – kijkt naar groepsdruk, gezin, cultuur.
D. Econoom – kijkt naar geld en kansenongelijkheid.
E.Pedagoog – kijkt naar opvoeding, ouders en regels.
F. Filosoof – stelt er levensvragen bij
G .Neurowetenschapper – kijkt naar hersenactiviteit en prikkelverwerking.