1e Proefwerk Duits

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Doel: 

Het 1e Proefwerk Duits komt eraan.

Wat moet je eigenlijk allemaal weten/kunnen?

Wat weet jij over de "hoofdletters
schrijven" in het Duits?

Wat weet jij te vertellen over de
Umlaut en de uitspraak daarvan?

Wat is eigenlijk de Eszett,
of ringel-s in het Duits?

Vraagwoorden
Hoe vertaal je WIE in het DUITS?
Wie is dat?

1. wer
2. wo
3. was
4. wann

Vraagwoorden
Hoe vertaal je WANNEER in hetDuits?
Wanneer kom je?

1. wo
2. wohin
3. woher
4. wann

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... heißt dein Lehrer?

1. Wie
2. Wer
3. Wann
4. Wo

Welk vraagwoord is juist?
_____ gehst du? Nach Rotterdam

1. Wo
2. Wann
3. Wohin
4. Wer

Welk vraagwoord is juist?
_____ Fach hast du jetzt? Deutsch

1. Welches
2. Was
3. Wann
4. Woher

Vraagwoorden
Wat betekent het vraagwoord 'woher' in het Duits?

1. waarvandaan
2. waar
3. wanneer
4. waarheen

FRAGEWÖRTER

wie

was

wer

woher

warum

wo

wohin

welche

wie

hoe

waar

wat

waarheen

welke

waarom

waar vandaan

Du ______ (haben)

Nu verder herhaling van

HABEN

SEIN 

en de IDEWIS - FEESTTENTENREGEL

Er ______ (haben)

Ihr ______ (haben)

Ihr ______ (sein)

Du ______ (sein)

Wir ______ (sein)

Onregelmatige werkwoorden:  haben 

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

haben

hast

habst

haben

habt

habet

hat

Onregelmatige werkwoorden: sein 

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein

Oefenen met de 

IDEWIS

 FEESTTENTEN-REGEL

2. IDEWIS -FEESTTENTEN

I	D	E	W	I	S	PRS VNW
E	ST	T	EN	T	EN	UITGANG
1	2	1	2	1	2

FE

  HOOFDREGEL: 1. stam van werkwoord
                              [= wohnen of tun  = (e)n eraf] +  

(fe)esttenten

1.   stam van wohnen  = wohn

2.  IDEWIS-REGEL =                            ich wohn+e

  du wohn+st

  er/es/sie wohn +t

  wir wohn+en

  ihr wohn+t

  sie/Sie wohn+en

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

ich

du

er

sie ev.

es

wir

ihr

sie mv.

Sie

ik

jij

hij

zij ev.

het

wij

jullie

zij mv.

u

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Als de toets nu gegeven wordt, haal ik een:

tussen een 1 en een 3

Tussen een 3 en een 5

Tussen een 5 en de 6

Tussen een 6 en een 8

Hoger dan een 8