Herhalingsles hart- en vaatziekten, uitscheiding en immuunsysteem

Proefwerk biologie
Thema 3 de bloedsomloop basisstof 1 t/m 7
Thema 4 voortplanting basisstof 1 t/m 10
Datum: ??
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Proefwerk biologie
Thema 3 de bloedsomloop basisstof 1 t/m 7
Thema 4 voortplanting basisstof 1 t/m 10
Datum: ??

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling de bloedsomloop
Basisstof 5, 6 en 7

Slide 2 - Tekstslide

Hart- en vaatziekten
Aderverkalking: het vernauwen van een bloedvat door vetachtige stoffen, zoals cholesterol. 

Hartinfarct: afsterven van (een deel) de hartspier, door verstopping van de kransslagader. 
 


Slide 3 - Tekstslide

Hart- en vaatziekten
Trombose:
- Kan zorgen voor bloedpropjes in het bloed
- Is een verstopt bloedvat, waarna weefsel afsterft. 
Hoge bloeddruk:
 - beschadiging van de bloedwanden
- Verhoogd risico op hart- en vaatziekten

Slide 4 - Tekstslide

Kransslagaderverkalking - behandeling
Bypass: een kunstmatige omweg in een bloedsomloop

Dotteren: wordt de vernauwing in de kransslagader opgerekt met een soort ballonnetje
 


Slide 5 - Tekstslide


Wat is trombose?
A
een bloedvat
B
een prop in de luchtpijp
C
een prop in een bloedvat
D
een gescheurd bloedvat

Slide 6 - Quizvraag

De nieren - ligging
De nieren liggen aan je rugzijde. Iets boven je navel.

Slide 7 - Tekstslide

De nieren - bloed
Aanvoerend: nierslagader

Afvoerend: nierader

Slide 8 - Tekstslide

Hoe krijgen de nieren
zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de nierhaarvaten

Slide 9 - Quizvraag

De nieren - bouw
Nierschors en niermerg verwijderen afvalstoffen, overtollige zouten en water uit het bloed -> urine.
Urine wordt verzameld in het nierbekken.
Ook schors

Slide 10 - Tekstslide

De nieren - bouw
Vanuit het nierbekken gaat de urine naar de urineleider.
De urineleider leidt de urine naar de urineblaas.
Ook schors

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de nierslagader en nierader als het gaat om 1. voedingsstoffen en 2. afvalstoffen
A
1. minder 2. minder in de slagader dan in de ader
B
1. minder 2. meer in de slagader dan in de ader
C
1. meer 2. minder in de slagader dan in de ader
D
1. meer 2. meer in de slagader dan in de ader

Slide 12 - Quizvraag

De urineblaas - ligging
In de urineblaas kan de urine lange tijd worden opgeslagen, tot hij vol is.
De urine wordt afgevoerd naar buiten via de urinebuis.

Slide 13 - Tekstslide

De urineblaas - ligging
Vrouwen hebben een veel kortere urinebuis: sneller last van blaasontsteking.

Slide 14 - Tekstslide

Eikel
Urineblaas
Zaadleider
Zaadbal
Bijbal
Prostaat

Slide 15 - Sleepvraag

Baarmoeder
Eierstok
Vaginast
Eileider

Slide 16 - Sleepvraag

Immuunsysteem
Lichaamsvreemde stoffen 
>> Ziekteverwekkers

- Bacteriën
- Virussen
- Schimmels

Slide 17 - Tekstslide

2 soorten witte bloedcellen  
1. Fagocyten




Aangeboren immuunsysteem
Algemene afweer;
- Insluiten
- Onschadelijk maken

Slide 18 - Tekstslide

Verworven immuunsysteem
2. B en T cellen

1. Ziekteverwekker komt lichaam binnen
2. Witte bloedcel maakt antistoffen
3. Antistoffen binden zich aan de ziekteverwekker
4. Ziekteverwekker wordt onschadelijk gemaakt



Slide 19 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit

- Je bent met de ziekte in aanraking geweest
- Je lichaam heeft antistoffen gemaakt
- Witte bloedcellen 'onthouden' deze antistoffen

Slide 20 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit

Vaccinatie (inenting)
- Dode of verzwakte ziekteverwekker wordt ingespoten
- Witte bloedcellen maken antistoffen
- Witte bloedcellen 'onthouden' deze antistoffen

Slide 21 - Tekstslide

Welke ziekte verwekkers kennen we?
A
bacteriën, virussen en vreemd materiaal
B
schimmels, virussen en vreemd materiaal
C
schimmels, bacteriën en vreemd materiaal
D
schimmels, virussen en bacteriën.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is natuurlijke immuniteit?
A
je bent gevaccineerd en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
B
Je bent ziek geweest en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
C
je bent immuun door een vaccinatie
D
je bent immuun zonder ziek geweest te zijn.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een vaccinatie?
A
het inspuiten van de ziekte verwekker
B
het inspuiten van antistoffen
C
het inspuiten van medicatie
D
het inspuiten van dode of verzwakte ziekte verwekkers

Slide 24 - Quizvraag

Ga nu aan de slag met thema 3 "test jezelf" aan het eind van iedere basisstof!

Slide 25 - Tekstslide