Herhalen: Alle manieren om van een zelfstandig naamwoord (= de/het woord) meervoud (= meer dan 1) te maken.
5.11 en 5.12
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Tina: Lezen: Paul& Paula 14
verder in het boek
werkblad
Slide 3 - Tekstslide
1 is enkelvoud, 2 of meer is meervoud
Je maakt het meervoud vaak met -en.
één voet - twee voeten
één wang - twee wangen
één arm - twee armen
één tand - acht tanden
Slide 4 - Tekstslide
heeft het enkelvoud 1 klinker met daarna 1 medeklinker?Je schrijft het meervoud met 2 medeklinkers. Het enkelvoud en meervoud hebben een korte klank. één pan - vijf pannen
één lip - twee lippen
een zus - tien zussen
één bed - drie bedden
Heeft het enkelvoud één klinker met daarna één medeklinker?
Je schrijft het meervoud met twee medeklinkers.
Het enkelvoud en meervoud hebben een korte klank.
één pan - vijf pannen
één lip - twee lippen
één zus - tien zussen
één bed - drie bedden
Slide 5 - Tekstslide
Heeft het enkelvoud twee dezelfdeklinkers met daarna één medeklinker?
Eén klinker gaat weg in het meervoud.
Het enkelvoud en het meervoud hebben een lange klank.
één been - twee benen
één oog - twee ogen
één muur - vier muren
één raam - vijf ramen
Slide 6 - Tekstslide
Heeft het enkelvoud twee klinkers of een ij?
- Is de laatste letter een f?
Je schrijft het meervoud met een v:
één neef - drie neven
één olijf - vijf olijven
- Is de laatste letter een s?
Je schrijft het meervoud met een z:
één huis - vier huizen
één prijs - drie prijzen
Slide 7 - Tekstslide
Je schrijft vaak -enachter het woord.
Bijvoorbeeld: de voet - de voeten.
Heeft een woord twee of meer lettergrepen?
Na -e, -el, -en, en -er schrijf je een -s in het meervoud.
één meisje - zeven meisjes
één sleutel - vier sleutels
één jongen - tien jongens
één dokter - vijf dokters
Slide 8 - Tekstslide
Maak het meervoud
een ....
twee ....
Slide 9 - Tekstslide
5.11 Woorden met -oor, -eer of -eur
hoor voor koorts antwoord
meer eerder meneer wanneer
deur kleur euro chauffeur
Slide 10 - Tekstslide
5.12 Naar de apotheek
76 Tekst lezen.
Wat betekenen de blauwe woorden?
77 Welk antwoord is goed?
Slide 11 - Tekstslide
Wat komt de vrouw halen?
Voor wie is het medicijn?
Hoe oud is de dochter?
Wat is er aan de hand?
Hoeveel moet de vrouw betalen?
Slide 12 - Tekstslide
80 Hoeveel woorden heeft de zin?
81 waar ligt de klemtoon?
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk voor maandag 13 december
Adelina: Toets thema 3
Tina:
Groep: 5.11 en 5.12 afmaken in boek en op computer-> DOEN!! + Dictee 5.7!!!