Afsluit les Cursus 2.1 - 2.2

H2 De wereld is een winkel
Cursus 2.1 Internationale handel

    Begrippen:
    - Multinational
    - Transport
    - Continuïteit
    - Logistiek
    - Export/Import
    - Uitvoerwaarde/Invoerwaarde
    - Detailhandel
    Cursus 2.2 Economische ontwikkelingen

    Begrippen:
    - Bruto nationaal product (bnp)
    - Handelsbalans
    - Planeconomie
    - Vrijemarkteconomie
    - Kapitalisme
    - Delftstoffen
    1 / 38
    volgende
    Slide 1: Tekstslide
    Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

    In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

    time-iconLesduur is: 50 min

    Onderdelen in deze les

    H2 De wereld is een winkel
    Cursus 2.1 Internationale handel

      Begrippen:
      - Multinational
      - Transport
      - Continuïteit
      - Logistiek
      - Export/Import
      - Uitvoerwaarde/Invoerwaarde
      - Detailhandel
      Cursus 2.2 Economische ontwikkelingen

      Begrippen:
      - Bruto nationaal product (bnp)
      - Handelsbalans
      - Planeconomie
      - Vrijemarkteconomie
      - Kapitalisme
      - Delftstoffen

      Slide 1 - Tekstslide

      Slide 2 - Tekstslide

      Samsung is een multinational...
      A
      ja
      B
      nee

      Slide 3 - Quizvraag

      Dirk van den Broek is een multinational...
      A
      ja
      B
      nee

      Slide 4 - Quizvraag

      Uitvoer van goederen:
      A
      Detailhandel
      B
      Export
      C
      Groothandel
      D
      Import

      Slide 5 - Quizvraag

      Invoer van goederen noem je:
      A
      Detailhandel
      B
      Export
      C
      Groothandel
      D
      Import

      Slide 6 - Quizvraag

      Wat is logistiek?
      A
      Informatie geven
      B
      Goederen leveren
      C
      Regelen en plannen van goederen- en informatiestromen
      D
      Exporteren

      Slide 7 - Quizvraag

      Vandaag komen er vijf vrachtwagens vol met goederen vanuit Duitsland naar de Nederlandse distributie centrum.

      Dit is een voorbeeld van...
      A
      Import
      B
      Transport
      C
      Logistiek
      D
      Exporteren

      Slide 8 - Quizvraag

      Net als de VOC heeft Nederland nog steeds een plek in de wereldhandel.
      Ik heb bedrijven gevestigd over de hele wereld
      Op mijn schema staat er dat er vandaag drie nieuwe containers vol goederen binnenkomen.
      Ik vervoer het product van de ene plek naar de andere.
      Logistiek
      Transport
      Continuïteit
      Multinational

      Slide 9 - Sleepvraag

      Wat is een detailhandel?
      A
      Een winkel die producten verkoopt aan de consument.
      B
      Een winkel die producten verkoopt aan winkels.
      C
      Producten verkopen aan het buitenland.
      D
      Een handel in waar het om details gaat.

      Slide 10 - Quizvraag

      Wat is een groothandel?
      A
      Een groot bedrijf
      B
      Een bedrijf dat in grote producten handelt
      C
      Een bedrijf dat producten verkoopt aan winkels
      D
      Een klein bedrijf

      Slide 11 - Quizvraag

      Groothandel
      Detailhandel

      Slide 12 - Sleepvraag

      De totale waarde van geëxporteerde goederen wordt ..... genoemd
      A
      Invoerwaarde
      B
      Uitvoerwaarde

      Slide 13 - Quizvraag

      Hoe noem je de handel tussen landen?
      A
      Internationale handel
      B
      Driehoekshandel
      C
      Export
      D
      Import

      Slide 14 - Quizvraag

      De totale waarde van geïmporteerde goederen wordt ..... genoemd
      A
      Invoerwaarde
      B
      Uitvoerwaarde

      Slide 15 - Quizvraag

      Wat is geen Nederlandse
      Multinationale onderneming (MNO)?
      (Twee antwoorden zijn fout)
      A
      Unilever
      B
      KLM
      C
      Albertheijn
      D
      Lipton

      Slide 16 - Quizvraag

      Als wij iets verkopen aan het buitenland noem je dat...
      A
      Importeren
      B
      Exporteren
      C
      Internationale handel
      D
      Verkopen

      Slide 17 - Quizvraag

      Waar staat BNP voor?
      A
      Bruto Nationaal Productie
      B
      Bruto Nationaal Product
      C
      Bruto National Product
      D
      Bruto Nationaal Produkt

      Slide 18 - Quizvraag

      Wat betekent BNP (Bruto Nationaal Product)?
      A
      Wat alle mensen in het buitenland verdienen.
      B
      Gemiddelde inkomen per inwoner.
      C
      Wat alle mensen samen in één land verdienen.
      D
      Wat meerdere landen bij elkaar verdienen.

      Slide 19 - Quizvraag

      Waarvoor wordt het BNP (Bruto Nationaal Product) NIET gebruikt worden?

      Dus welk antwoord is ONJUIST..
      A
      Om de welvaart van een land te meten.
      B
      Om te meten of een land economisch sterk is.
      C
      Om te meten wat een land verdiend heeft.
      D
      Om te meten hoeveel er per inwoner is verdiend.

      Slide 20 - Quizvraag

      Wat is geen vorm van internationale handel?
      A
      Nederland verkoopt aan China
      B
      Duitsland koopt van Nederland
      C
      Brussel koopt van Londen
      D
      Amsterdam verkoopt aan Eindhoven

      Slide 21 - Quizvraag

      Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
      A
      Meer keuze in goederen en diensten.
      B
      Minder keuze in goederen en diensten.

      Slide 22 - Quizvraag

      Een handelsbalans is negatief (een tekort) wanneer...
      A
      Je meer importeert dan exporteert.
      B
      Je meer exporteert dan importeert.

      Slide 23 - Quizvraag

      Is er een positieve of negatieve handelsbalans?

      Uitvoer: 410 Miljard
      Invoer: 365 Miljard
      A
      Positief
      B
      Negatief

      Slide 24 - Quizvraag

      Communisme
      Kapitalisme

      Slide 25 - Sleepvraag

      Een planeconomie betekent ...
      A
      Een meerjarenplan van de overheid om goederen te produceren.
      B
      Een eindejaarsuitkering volgens de plan-CAO.
      C
      Een plan om de economie te laten draaien op vraag en aanbod.
      D
      Alle antwoorden zijn JUIST

      Slide 26 - Quizvraag

      Wat is een planeconomie?
      A
      Mensen maken hun eigen plannen voor hun bedrijven.
      B
      De overheid vertelt wat bedrijven moeten produceren en hoeveel.
      C
      Een economie waarin de overheid advies geeft over de productie.
      D
      Een economie waarin jij je eigen vakanties kan inplannen.

      Slide 27 - Quizvraag

      Welk antwoord hoort NIET bij de planeconomie?
      A
      Fabrieken zijn in handen van de overheid.
      B
      Economie wordt geleid door de overheid.
      C
      Van sommige producten is te veel, van anderen veel te weinig.
      D
      Bedrijven bepalen zelf wat en hoeveel zij verkopen.

      Slide 28 - Quizvraag

      Planeconomie
      A
      Overheid regelt niets.
      B
      Overheid regelt een beetje.
      C
      Overheid regelt bijna alles.
      D
      Alle antwoorden zijn ONJUIST.

      Slide 29 - Quizvraag

      Wat is een vrijemarkteconomie?
      A
      Bedrijven produceren producten waar vraag naar is.
      B
      Een economie waarin alleen de overheid bedrijven kan opzetten.
      C
      Een economie waarin de overheid bepaalt wat en hoeveel je mag maken.
      D
      Alle antwoorden zijn ONJUIST.

      Slide 30 - Quizvraag

      Het begrip 'vrijemarkteconomie' (vrijheid om een eigen bedrijf te starten) hoort bij.
      A
      Kapitalisme
      B
      Communisme
      C
      Beide ideologieën

      Slide 31 - Quizvraag

      Vrijemarkteconomie...
      A
      Bedrijven maken producten die in een 5 jarig plan zijn vastgesteld.
      B
      Bedrijven maken producten waar vraag naar is.
      C
      Overheid regelt alles.
      D
      Communisme.

      Slide 32 - Quizvraag

      Wat hoort er niet bij?
      A
      Communisme
      B
      Vrijheid
      C
      Vrijemarkteconomie
      D
      Kapitalisme

      Slide 33 - Quizvraag

      Wat is het kapitalisme?
      A
      Het streven naar zoveel mogelijk winst.
      B
      Het streven naar zoveel mogelijk kolonies.
      C
      Het streven naar zoveel mogelijk macht.
      D
      Alle antwoorden zijn ONJUIST.

      Slide 34 - Quizvraag

      Wat is het belangrijkste in het kapitalisme?
      A
      Gelijkheid
      B
      Vrijheid

      Slide 35 - Quizvraag

      Wat is kapitalisme?
      A
      Een economisch systeem waarbij het streven naar zoveel mogelijk winst centraal staat.
      B
      Een economisch systeem waarbij het streven naar gelijkheid centraal staat.

      Slide 36 - Quizvraag

      De regering beslist wat bedrijven maken en voor welke prijs verkocht wordt. Dit is een...
      A
      Vrijemarkteconomie
      B
      Planeconomie

      Slide 37 - Quizvraag

      Je bent vrij om zelf te bepalen wat en hoeveel je verkoopt. Dit is een...
      A
      Vrijemarkteconomie
      B
      Planeconomie

      Slide 38 - Quizvraag