§6.3 - Weerstanden schakelen oefenen

Weerstanden schakelen
§6.3
Oefenen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Weerstanden schakelen
§6.3
Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Je hebt twee weerstand R1 = 100 Ω en R2 = 100 Ω.
Bereken de totale weerstand als deze twee weerstanden in serie zijn geschakeld.
A
50 Ω
B
100 Ω
C
150 Ω
D
200 Ω

Slide 2 - Quizvraag

Je hebt twee weerstand R1 = 100 Ω en R2 = 100 Ω.
 Bereken de totale weerstand als deze twee weerstanden in serie zijn geschakeld.
De weerstanden zijn in serie geschakeld dus je moet de volgende formule gebruiken:
Rt=R+R2
100+100=200Ω

Slide 3 - Tekstslide

Je hebt twee weerstand R1 = 100 Ω en R2 = 100 Ω.
Bereken de totale weerstand als deze twee weerstanden parallel zijn geschakeld.
A
50 Ω
B
100 Ω
C
150 Ω
D
200 Ω

Slide 4 - Quizvraag

Je hebt twee weerstand R1 = 100 Ω en R2 = 100 Ω.
 Bereken de totale weerstand als deze twee weerstanden in serie zijn geschakeld.
De weerstanden zijn parallel geschakeld dus je moet de volgende formule gebruiken:
Rt1=R11+R21
1001+1001=501

Slide 5 - Tekstslide

Je hebt drie weerstanden R1 = 50 Ω, R2 = 100 Ω en R3 = 150 Ω. Bereken de totale weerstand als deze weerstanden zijn geschakeld volgens de schakeling.
A
27 Ω
B
75 Ω
C
183 Ω
D
300 Ω

Slide 6 - Quizvraag

Je hebt drie weerstanden R1 = 50 Ω, R2 = 100 Ω en R3 = 150 Ω. Bereken de totale weerstand als deze weerstanden zijn geschakeld volgens de schakeling.
R1 en R2 staan in serie dus moet je berekenen met de volgende formule:

Vervolgens staan R1,2 en R3 parallel geschakeld dus dan gebruik je de volgende formule:

R1,2=R1+R2
Rt1=R1,21+R31

Slide 7 - Tekstslide

Je hebt drie weerstanden R1 = 50Ω, R2 = 100Ω en R3 = 150Ω. Bereken de totale weerstand als deze weerstanden zijn geschakeld volgens de schakeling.
A
42 Ω
B
75 Ω
C
110 Ω
D
300 Ω

Slide 8 - Quizvraag

Je hebt drie weerstanden R1 = 50Ω, R2 = 100Ω en R3 = 150Ω. Bereken de totale weerstand als deze weerstanden zijn geschakeld volgens de schakeling.
R2 en R3 staan parallel geschakeld dus gebruik je de volgende formule:

R1 en R2,3 staan serie geschakeld dus gebruik je de volgende formule:
R2,31=R21+R31
Rt=R1+R2,3

Slide 9 - Tekstslide

R1 heeft een waarde van 12 Ω en de vervangingsweerstand van deze schakeling is gelijk aan 4 Ω. Bereken de waarde van weerstand R2.
A
-6 Ω
B
6 Ω
C
3 Ω
D
16 Ω

Slide 10 - Quizvraag

R1 heeft een waarde van 12 Ω en de vervangingsweerstand van deze schakeling is gelijk aan 4 Ω. Bereken de waarde van weerstand R2.
De normale formule voor het berekenen van de vervangingsweerstand in een parallelschakeling is:

Dus moeten we nu de volgende formule gebruiken:
Rt1=R11+R21
R21=Rt1R11

Slide 11 - Tekstslide

Je ziet hier twee weerstanden: R1 = 10 Ω en R2 = 40 Ω. Door de stroommeter gaat een stroom van 0,25 A. Bereken hoe groot de spanning van de spanningsbron is.
A
2 V
B
8 V
C
2,5 V
D
10 V

Slide 12 - Quizvraag

Je ziet hier twee weerstanden: R1 = 10 Ω en R2 = 40 Ω. Door de stroommeter gaat een stroom van 0,25 A. Bereken hoe groot de spanning van de spanningsbron is.
Voor het bereken van de totale spanning heb je de volgende formule nodig:

Dit is een parallelschakeling dus Rt kan je bereken met de volgende formule:


Ut=ItRt
Rt1=R11+R21

Slide 13 - Tekstslide

Je ziet hier twee weerstanden: R1 = 10 Ω en R2 = 40 Ω. Door de stroommeter gaat een stroom van 0,25 A. Bereken hoe groot de stroomsterkte door weerstand 1 is.
A
I1=0,2A
B
I1=0,05A
C
I1=20A
D
I1=80A

Slide 14 - Quizvraag

Je ziet hier twee weerstanden: R1 = 10 Ω en R2 = 40 Ω. Door de stroommeter gaat een stroom van 0,25 A. Bereken hoe groot de stroomsterkte door weerstand 1 is.
Je hebt net berekend hoe groot de totale spanning is. In een serieschakeling is de spanning overal gelijk dus kan je gebruik maken van de volgende formule:

Hierdoor kan je de stroom door weerstand 1 berekenen met de volgende formule:
Ut=U1=U2
I1=U1/R1

Slide 15 - Tekstslide

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de totale weerstand van de stroomkring.
timer
2:00
A
67 Ω
B
100 Ω
C
200 Ω
D
300 Ω

Slide 16 - Quizvraag

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de totale weerstand van de stroomkring.
De weerstanden zijn in serie geschakeld dus je moet de volgende formule gebruiken:
Rt=R+R2
100+200=300Ω

Slide 17 - Tekstslide

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de stroomsterkte door de stroomkring.
timer
2:00
A
0,1 A
B
3 A
C
10 A
D
9000 A

Slide 18 - Quizvraag

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de stroomsterkte door de stroomkring.
De vervangingsweerstand heb je net berekend en is 300 Ω. Je moet de totale stroom berekenen dus hier gebruik je de volgende formule voor:
It=Ut/Rt
30030=0,1A

Slide 19 - Tekstslide

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de spanning over de weerstanden R1.
timer
2:00
A
0,1 V
B
10 V
C
20 V
D
0,001 V

Slide 20 - Quizvraag

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de spanning over de weerstanden R1.
In een serieschakeling is de stroom overal gelijk:

Vervolgens kan je de volgende formule gebruiken:
It=I1=I2=0,1A
U1=I1R1
0,1100=10V

Slide 21 - Tekstslide

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de totale weerstand van de stroomkring.
timer
2:00
A
8,3 Ω
B
120 Ω
C
500 Ω
D
600 Ω

Slide 22 - Quizvraag

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de totale weerstand van de stroomkring.
De weerstanden zijn parallel geschakeld dus je moet de volgende formule gebruiken:
Rt1=R11+R21
2001+3001=1201

Slide 23 - Tekstslide

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de stroomsterkte vanuit de spanningsbron.
timer
2:00
A
0,25 A
B
4 A
C
30 A
D
3600 A

Slide 24 - Quizvraag

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de stroomsterkte vanuit de spanningsbron.
We hebben zojuist de vervangingsweerstand berekend en die is 120 Ω. Dus kunnen we de volgende formule gebruiken:
It=Ut/Rt
12030=0,25A

Slide 25 - Tekstslide

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de stroomsterkte door elk van weerstand R2.
timer
2:00
A
0,1 A
B
0,25 A
C
10 A
D
9000 A

Slide 26 - Quizvraag

Je ziet hier een parallelschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 200 Ω en weerstand R2 = 300 Ω. Bereken de stroomsterkte door elk van weerstand R2.
We hebben zojuist de vervangingsweerstand berekend en die is 120 Ω. Dus kunnen we de volgende formule gebruiken:
I2=U2/R2
30030=0,1A

Slide 27 - Tekstslide

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden R1 en R2. De spanning van de spanningsbron is 12 V en de spanning over R1 is 10 V. De stroommeter geeft 0,2 A aan. Bereken de grootte van de weerstanden R2.
timer
2:00
A
0,4 Ω
B
50 Ω
C
60 Ω
D
10 Ω

Slide 28 - Quizvraag

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden R1 en R2. De spanning van de spanningsbron is 12 V en de spanning over R1 is 10 V. De stroommeter geeft 0,2 A aan. Bereken de grootte van de weerstanden R2.
Voor het berekenen van de spanning in een serieschakeling kennen we de volgende formule:

Deze formule kunnen we dus omzetten in de volgende formule en de spanning in weerstand 2 berekenen:


Vervolgens kunnen we de volgende formule gebruiken:
Ut=U1+U2
U2=UtU1
1210=2V
R2=U2/I2
0,22=10Ω

Slide 29 - Tekstslide

Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden R1 en R2. De spanning van de spanningsbron is 12 V en de spanning over R1 is 10 V. De stroommeter geeft 0,2 A aan. Bereken de grootte van de totale weerstand van de schakeling door gebruik te maken van de wet van Ohm.
timer
2:00
A
0,4 Ω
B
10 Ω
C
50 Ω
D
60 Ω

Slide 30 - Quizvraag

De spanning van de spanningsbron is 12 V en de spanning over R1 is 10 V. De stroommeter geeft 0,2 A aan. Bereken de grootte van de totale weerstand van de schakeling door gebruik te maken van de wet van Ohm.
Je moet gebruik maken van de volgende formule:


Rt=Ut/It
0,212=60Ω

Slide 31 - Tekstslide

Je ziet hier een een parallelschakeling. De spanning van de spanningsbron is 6 V. Door R1 gaat 0,4 A en door R2 gaat 0,2 A. Bereken de grootte van de weerstand R1 door gebruik te maken van de wet van Ohm.
timer
2:00
A
15 Ω
B
30 Ω
C
2,4 Ω
D
1,2 Ω

Slide 32 - Quizvraag

De spanning van de spanningsbron is 6 V. Door R1 gaat 0,4 A en door R2 gaat 0,2 A. Bereken de grootte van de weerstand R1 door gebruik te maken van de wet van Ohm.
De wet van Ohm is de volgende formule:
R1=U1/I1
0,46=15Ω

Slide 33 - Tekstslide

Lampjes L1 (6V; 0,5 A) en L2 (6V; 0,05 A) zijn parallel geschakeld. In de schakeling is ook een weerstand van 20 Ω opgenomen. De spanningsbron is ingesteld op 17 V zodat de lampjes goed branden. Bereken de spanning over de weerstand R1.
timer
2:00
A
6 V
B
11 V
C
17 V
D
20 V

Slide 34 - Quizvraag

Lampjes L1 (6V; 0,5 A) en L2 (6V; 0,05 A) zijn parallel geschakeld. In de schakeling is ook een weerstand van 20 Ω opgenomen. De spanningsbron is ingesteld op 17 V zodat de lampjes goed branden. Bereken de spanning over de weerstand R1.
Lampjes 1 en 2 zijn parallel geschakeld, hier is de spanning dus gelijk. Verder is R1 in serie geschakeld met de twee lampjes. De spanning wordt dus verdeeld tussen R1 en L1,2. De volgende formule kunnen we omzetten en invullen:
Ut=U1+UlampjesU1=UtUlampjes
176=11V

Slide 35 - Tekstslide

Lampjes L1 (6V; 0,5 A) en L2 (6V; 0,05 A) zijn parallel geschakeld. In de schakeling is ook een weerstand van 20 Ω opgenomen. De spanningsbron is ingesteld op 17 V zodat de lampjes goed branden. Welk van de meters in de schakeling zijn stroommeters?
timer
1:00
A
1 en 7
B
2 en 8
C
1, 4, 5 en 7
D
2, 3, 6 en 8

Slide 36 - Quizvraag

Lampjes L1 (6V; 0,5 A) en L2 (6V; 0,05 A) zijn parallel geschakeld. In de schakeling is ook een weerstand van 20 Ω opgenomen. De spanningsbron is ingesteld op 17 V zodat de lampjes goed branden. Welk van de meters in de schakeling zijn stroommeters?
Stroommeters worden altijd serie geschakeld dus 1, 4, 5 en 7 zijn stroommeters. Spanningsmeters woorden altijd parallel geschakeld dus v zijn spanningsmeters.

Slide 37 - Tekstslide

Voor de weerstanden geldt: R1 = 150 Ω, R2 = 100 Ω en R3 = 40 Ω. De spanningsbron heeft een spanning van 50 V. Bereken de stroomsterkte die elk van de A2 aangeeft. (Hint: Bereken eerst de totale weerstand van de schakeling)
timer
4:00
A
0,5 A
B
0,3 A
C
0,2 A
D
0,1 A

Slide 38 - Quizvraag

Voor de weerstanden geldt: R1 = 150 Ω, R2 = 100 Ω en R3 = 40 Ω. De spanningsbron heeft een spanning van 50 V. Bereken de stroomsterkte die elk van de A2 aangeeft. 
Bereken eerst de vervangingsweerstand:



Vervolgens kan je de totale stroom berekenen:


Nu kan je berekenen wat de spanning in weerstand 3 is:

En dus ook wat de spanning in weerstand 1 en 2 is:
1501+1001=601
60+40=100Ω
10050=0,50A
0,5040=20V
5020=30V

Slide 39 - Tekstslide

Voor de weerstanden geldt: R1 = 150 Ω, R2 = 100 Ω en R3 = 40 Ω. De spanningsbron heeft een spanning van 50 V. Bereken de stroomsterkte die elk van de A2 aangeeft. 
Nu kan je berekenen wat de spanning in weerstand 3 is:

En dus ook wat de spanning in weerstand 1 en 2 is:

De laatste stap die je moet doen is de stroom in weerstand 2 berekenen:
0,5040=20V
5020=30V
10030=0,3A

Slide 40 - Tekstslide

Voor deze weerstanden geldt: R1=50Ω, R2=30Ω, R3=60Ω, R4=15Ω, R5=30Ω en R6=40Ω. Bereken de totale weerstand tussen de punten A en B.
timer
3:00
A
5,13 Ω
B
90,15 Ω
C
120 Ω
D
225 Ω

Slide 41 - Quizvraag

Voor deze weerstanden geldt: R1=50Ω, R2=30Ω, R3=60Ω, R4=15Ω, R5=30Ω en R6=40Ω. Bereken de totale weerstand tussen de punten A en B.
R2 en R3 zijn samen parallel geschakeld, hier moet je dus de volgende formule voor gebruiken:

Dus R2,3 is 20 Ω. R4 en R5 zijn samen ook parallel geschakeld, hier moet je dus dezelfde formule voor gebruiken:

Dus R4,5 is 10 Ω. Vervolgens staan R1, R2,3, R4,5 en R6 serie geschakeld dus daar heb je deze formule voor nodig:
R2,31=R21+R31
301+601=201
R4,51=R41+R51
151+601=101
Rt=R1+R2,3+R4,5+R6
50+20+10+40=120Ω

Slide 42 - Tekstslide

Gegeven is dat R1=100Ω, R2=100Ω, R3=50Ω, R4=50Ω en R5=50Ω. Bereken de totale weerstand tussen de punten A en B.
timer
3:00
A
50 Ω
B
100 Ω
C
350 Ω
D
12,5 Ω

Slide 43 - Quizvraag

Huiswerk
Opdracht 5 tm 12 van stencil 'extra opgaven serie en parallel' maken.
Maak een foto van je schrift en lever dit over een week in bij opdrachten in de elo.

Slide 44 - Tekstslide