H6 oefenen

H6 oefenen
We gaan hoofdstuk 6 oefenen :D

Je schrijft mee in je schrift
dus Ipads & tassen mogen aan de kant
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H6 oefenen
We gaan hoofdstuk 6 oefenen :D

Je schrijft mee in je schrift
dus Ipads & tassen mogen aan de kant

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1
Hiernaast zie je een foto van een beweging. De tijdsduur tussen 2 flitsen is 0,18 seconden.
a. Hoe noemen we zo'n foto?
b. Hoe lang heeft de beweging geduurd (van het eerste tot laatste opnamemoment), laat de hele berekening zien.
c. Leg uit wanneer de bal het snelst heeft bewogen.
d. Maak een plaats-tijddiagram van de beweging

Slide 2 - Tekstslide

Antwoord 1
Hiernaast zie je een foto van een beweging. De tijdsduur tussen 2 flitsen is 0,18 seconden.
a. Een stroboscopische foto
b. 6x,0,18 = 1,08 seconden
c. Tussen F en G is de afstand het grootst, hier heeft de bal dus sneller bewogen, want hij heeft in dezelfde tijd meer afstand afgelegd
d. -->

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2
Fietser 1 fietst met een snelheid van 2,3 m/s, na 28 minuten is ze aangekomen op haar bestemming. Fietser 2 heeft een snelheid van 14 km/h en bereikt zijn bestemming na 22 minuten. 
a. Laat door middel van een berekening zien welke fietser een grotere afstand heeft afgelegd.
b. Teken een plaats-tijddiagram van beide fietsers, ga ervan uit dat zij een constante snelheid hebben.

Slide 4 - Tekstslide

Antwoord 2
Fietser 1 fietst met een snelheid van 2,3 m/s, na 28 minuten is ze aangekomen op haar bestemming. Fietser 2 heeft een snelheid van 14 km/h en bereikt zijn bestemming na 22 minuten. 
a. Fietser 1: V=2,3 m/s & t=28 min
     Fietser 2: V=14 km/h & t=22 min
     S=V*t
     14/3,6=3,9 m/s, 28*60=1680 s & 22*60= 1320 s
      S1= 2,3 * 1680 = 3864 m
      S2= 3,9 * 1320 = 5148 m, fietser 2 heeft dus een grotere                afstand afgelegd

b. -->

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 3
Neem over en vul in, schrijf de berekening erbij:
Rond waar nodig af op 1 decimaal

a. 0,84 uur = ... min
b. 56 km/h = ... m/s
c. 104 min = ... uur
d. 12 m/s = ... km/h
e. 745 sec = ... min
f. 1328 sec = ... uur

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord 3
Neem over en vul in, schrijf de berekening erbij:
Rond waar nodig af op 1 decimaal

a. 0,84 uur = 50,4 min      0,84*60= 50,4
b. 56 km/h = 1,6 m/s         56/3,6 = 1,6
c. 104 min = 1,7 uur           104/60=1,7
d. 12 m/s = 43,2 km/h      12*3,6=43,2
e. 745 sec = 12,4 min        745/60=12,4
f. 1328 sec = 0,37 uur        1328/3600=0,37

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 4
Hiernaast zie je een diagram van een fietstocht. Nadat de fietsers de eerste berg hebben beklommen houden ze pauze.
a. Leg uit wanneer zij de eerste berg hebben beklommen.
b. Hoe lang hebben zij pauze gehouden?
c. Bereken de gemiddelde snelheid van de fietsers over de hele tocht.
d. Laat met een berekening zien of zij na de pauze sneller zijn gaan fietsen dan de gemiddelde snelheid of juist langzamer.

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord 4
Hiernaast zie je een diagram van een fietstocht. Nadat de fietsers de eerste berg hebben beklommen houden ze pauze.
a. Als ze de berg beklimmen fietsen ze langzamer en een vertraagde beweging in de diagram is minder stijl. Als zij pauze houden staan ze stil en zal de lijn horizontaal lopen. In de grafiek is dat het geval tussen 0 en 20 minuten, daar hebben zij dus de berg beklommen.

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord 4
Hiernaast zie je een diagram van een fietstocht. Nadat de fietsers de eerste berg hebben beklommen houden ze pauze.
b. Als ze pauze houden loopt de lijn horizontaal, dat is het geval tussen 20 en 30 minuten, ze hebben dus 30-20= 10 minuten pauze gehouden.
c. Op t=0 min, S=0 km & op t=60 min, S=12 km
     V=S/t
     60/60 = 1 uur
     V= 12/1 = 12 km/h

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord 4
Hiernaast zie je een diagram van een fietstocht. Nadat de fietsers de eerste berg hebben beklommen houden ze pauze.
d. t=30 min, S= 5 km & t=60 min, S=12 km
     V= S/t
     30/60=0,5 uur & 60/60= 1 uur
     1-0,5=0,5 uur & 12-5=7 km
     V= 7/0,5= 14 km/h
     14 km/h is sneller dan 12 km/h, ze zijn na de       pauze dus sneller gaan fietsen dan de                  gemiddelde snelheid

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 5
Als automobilist moet je altijd goed rekening houden met het verkeer om je heen. Het is belangrijk om genoeg afstand te houden van andere mensen in het verkeer.
a. Neem over en vul in: Als de snelheid ... keer zo groot wordt, wordt de remweg ... keer zo lang.
b. Als een auto 50 km/h rijdt, waar een remweg van 15 m bij hoort, en versnelt naar 80 km/h, welke remweg hoort hier dan bij? Laat de volledige berekening zien.

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord 5
Als automobilist moet je altijd goed rekening houden met het verkeer om je heen. Het is belangrijk om genoeg afstand te houden van andere mensen in het verkeer.
a. Als de snelheid n keer zo groot wordt, wordt de remweg n2 keer zo lang.
b. V=50 km/h, remweg = 15 m & V=80 km/h, remweg = ?
      80/50 = 1,6 dus de snelheid is 1,6 x zo groot
      1,62 = 2,56 dus de remweg wordt 2,56 x zo groot
      15 * 2,56 = 38,4 meter
       De remweg die bij 80 km/h hoort is 38,4 meter

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6
Automobilist 1 rijdt 100 km/h, hier hoort een remweg van 60 m bij. Zijn reactietijd is 0,6 seconden. Plots steekt er 98 meter verderop een hert over. Automobilist 2 rijdt 60 meter achter automobilist 1 en rijdt 120 km/h hij heeft een reactietijd van 0,9 seconden.
a. Leg uit wat de reactieafstand is.
b. Laat met een berekening zien of automobilist 1 op tijd stil staat.
c. Laat met een berekening zien of automobilist 2 op tijd stil staat.

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord 6
 Automobilist 1 rijdt 100 km/h, hier hoort een remweg van 60 m bij. Zijn reactietijd is 0,6 seconden. Plots steekt er 98 meter verderop een hert over. Automobilist 2 rijdt 60 meter achter automobilist 1 en rijdt 120 km/h hij heeft een reactietijd van 0,9 seconden.
a. De reactieafstand is de afstand die een bestuurder aflegt tussen het zien van het hert en het drukken op de rem.
b. V=100 km/h, remweg=60 m, treactie = 0,6 s & Shert=98 m
      stopafstand = reactieafstand + remweg & S=V*t
      100/3,6 = 27,8 m/s
       Sreactie = 27,8*0,6 = 16,7 meter
      stopafstand = 16,7+60 = 76,7 meter, hij staat op tijd stil want 76,7 is minder dan 98 meter

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord 6
 Automobilist 1 rijdt 100 km/h, hier hoort een remweg van 60 m bij. Zijn reactietijd is 0,6 seconden. Plots steekt er 98 meter verderop een hert over. Automobilist 2 rijdt 60 meter achter automobilist 1 en rijdt 120 km/h hij heeft een reactietijd van 0,9 seconden.
c. V=120 km/h (remweg=?), V=100 km/h (remweg=60 m), treactie = 0,9 seconden 
     stopafstand = reactieafstand + remweg & S=V*t
     120/100 = 1,2 dus de snelheid is 1,2 keer zo groot, 1,22 = 1,44 dus de remweg is 1,44 x zo groot
      remweg = 60 * 1,44 = 86,4 meter
     120/3,6 = 33,3 m/s Sreactie = 33,3 * 0,9 = 30 meter
     Shert = 98 + 60 = 158 meter & stopafstand = 86,4+30 = 116,4 meter.
     Automobilist 2 staat ook op tijd stil, want 116,4 m is kleiner dan 158 meter.

Slide 16 - Tekstslide

Succes
Heel veel succes met jullie toetsweek!

Let vooral bij de grafieken wat er op de x-as en y-as staat!
Gebruik bij alle berekeningen de 4 stappen!!!
- gegevens opschrijven
- formule opschrijven
- omrekenen als dit nodig is
- formule invullen en antwoord geven in de juiste eenheid

Zorg dat je de formules kent!

Slide 17 - Tekstslide