4.2 Temperatuur

Hoofdstuk 4:
Het weer
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4:
Het weer

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les
Herhaling paragraaf 4.1

Uitleg paragraaf 4.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

welke formule is juist?
A
absolute druk = luchtdruk - overdruk
B
luchtdruk = absolute druk + overdruk
C
absolute druk = luchtdruk + overdruk
D
luchtdruk = absolute druk - onderdruk

Slide 3 - Quizvraag

Waarmee meet je de luchtdruk
A
Manometer
B
Barometer
C
Thermometer
D
Hydrometer

Slide 4 - Quizvraag

Hoe hoger je komt, hoe...
A
groter de luchtdruk
B
meer lucht aanwezig
C
kleiner de luchtdruk
D
minder de luchtdruk te voorspellen valt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de gemiddelde luchtdruk op zeeniveau?
A
1000 hPa
B
1007 hPa
C
1013 hPa
D
1020 hPa

Slide 6 - Quizvraag

Bereken de luchtdruk in Pa als de druk 1,345 bar is
A
1,345
B
1345
C
13,45
D
134500

Slide 7 - Quizvraag

Op 16 december 2011 werd in De Bilt een luchtdruk gemeten van 970 hPa.
Een luchtdruk van 970 hPa is ...
A
erg laag.
B
iets onder het gemiddelde.
C
iets boven het gemiddelde.
D
erg hoog.

Slide 8 - Quizvraag

In een fietsband zit lucht. De band is hard opgepompt. De lucht in de band geeft een tegendruk.
Wat kun je zeggen over de tegendruk?

A
De tegendruk in de band is even groot als de luchtdruk.
B
De tegendruk in de band is groter als de luchtdruk.
C
De tegendruk in de band is kleiner als de luchtdruk.
D
te weinig gegevens bekend

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen
De leerling kent de natuurkundige betekenis van het woord temperatuur.
De leerling kan zelf een thermometer maken. 
De leerling kent de 3 temperatuurschalen en kan deze in elkaar omrekenen. 

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
Wij denken bij temperatuur vaak aan hoe koud of warm iets is. Natuurkundig gezien zegt de temperatuur daar niets over (dat is onze interpretatie van de temperatuur). 

Temperatuur is de snelheid waar mee de moleculen bewegen. Hoe sneller ze bewegen, hoe hoger de temperatuur. 

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
We kunnen deze temperatuur op verschillende manieren meten. De meest gebruikte is die van de vloeistofthermometer. 

Daarnaast kennen we nog de Bi-metaalthermometer en de elektrische thermometer.

Demonstratie Bi-metaal

Slide 12 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
Wij gebruiken meestal de temperatuurschaal Celcius. Deze is gebaseerd op de temperatuur van smeltend ijs en kokend water (zo kun je dus zelf een thermometer maken)

Je zet een thermometer zonder schaalverdeling in een bakje met ijswater (dat is de 0 ⁰C) Daarna in kokend water (dat is 100 ⁰C) nu verdeel je de ruimte daartussen in gelijke delen.

Slide 13 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
Naast Celcius zijn er nog 2 temperatuur schalen. In Amerika gebruiken ze de temperatuurschaal Fahrenheit. 

In de wetenschap gebruiken ze de temperatuurschaal van Kelvin. Deze gaat uit van de beweging van de moleculen. geen beweging is de laagste temperatuur. Het kan niet kouder worden dan -273 ⁰C dus dat is 0 K.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Paragraaf 4.2
Om om te rekenen kun je de volgende formules gebruiken:
              Fahrenheit:                                                            Kelvin:
TC=(TF32)95
TF=TC59+32
TC=TK273
TK=TC+273

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Maak paragraaf 4.2
Het rekenen met temperatuur kan soms wel lastig zijn, dus zorg dat je dat goed oefent.
Ben je klaar?
Ga je werk ook nakijken.
kijk nog eens naar paragraaf 1 als je die lastig vond. 

Slide 17 - Tekstslide