Y3 der/ein/voorzetsels +3/+4

der- en ein-Gruppe
in de 3e en 4e naamval
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

der- en ein-Gruppe
in de 3e en 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

der - groep

der, die,das = de, het
dies- = deze, die, dit, dat
jed- = iedere, elke
welch- = welke
alle = alle

Slide 2 - Tekstslide

ein - groep (1)
ein- = een
kein- = geen
mein- = mijn
dein- = jouw
sein- = zijn

Slide 3 - Tekstslide

ein - groep (2)
ihr- = haar
unser- = ons, onze
euer- = jullie
ihr- = hun
Ihr- = uw

Slide 4 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?
Ich bin beim Arzt (m)
Ich muss zum Arzt (m)
Die habe ich vom Arzt (m)

Ich muss noch zur Post (v)

Slide 5 - Tekstslide

samenvoegen
  • bei + dem = beim
  • von + dem = vom
  • zu + dem = zum
  • zu + der = zur

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Je leerde dat na deze voorzetsels de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen

Slide 7 - Tekstslide

Noem alle voorzetsels met 3e naamval?

Slide 8 - Open vraag

Voorzetsels 4e naamval
Er zijn ook voorzetsels die bij mannelijke woorden de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen

Slide 9 - Tekstslide

Noem minimaal 4 voorzetsels, waarna de 4e naamval volgt.

Slide 10 - Open vraag

Stappenplan -> Gebruik schema
  1. Bepaal of het voorzetsels +3 of +4 is
  2. Bepaal het geslacht van het zelfst. nw. (m,v,o,mv)
  3. Bepaal of het om een woord uit de der- of ein- Gruppe gaat.
  4. Vul de juiste uitgang in.

Alles dreht sich nur um dein___ Freund.
Mit welch___ Mitarbeiterin hast du gesprochen?

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan -> Gebruik schema
  1. Bepaal of het voorzetsels +3 of +4 is
  2. Bepaal het geslacht van het zelfst. nw. (m,v,o,mv)
  3. Bepaal of het om een woord uit de der- of ein- Gruppe gaat.
  4. Vul de juiste uitgang in.

Gebruik deze stappen om de volgende zinnen te maken.

Slide 12 - Tekstslide

Das Buch ist für (welke) Schüler(m)
  • 1. voorzetsel "für" = 4e naamval
  • 2. zelfstandig nw "Schüler" = m
  • 3. der-Gruppe
  • 4. welchen

Slide 13 - Tekstslide

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
  • 1. voorzetsel "mit" = 3e naamval
  • 2. zelfstandig nw "Hund" = m
  • 3. der-Gruppe
  • 4. dem

Slide 14 - Tekstslide

Er bekam ein Kompliment von (zijn) Lehrerin
  • 1. voorzetsel "von" = 3e naamval
  • 2. zelfstandig nw "Lehrerin" = v
  • 3. ein-Gruppe
  • 4. seiner

Slide 15 - Tekstslide

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 16 - Quizvraag

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 17 - Quizvraag

Zu (het) Haus gehört ein großer Garten.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 18 - Quizvraag

Er hat was gegen (haar) Vorschlag (m).
A
ihr
B
ihre
C
ihres
D
ihren

Slide 19 - Quizvraag

Er bekam ein Kompliment von (zijn) Lehrerin.
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seine

Slide 20 - Quizvraag

Du musst um (het) Gebaüde (o) laufen.
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 21 - Quizvraag

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 22 - Quizvraag

Wir haben gegen (jouw) Mannschaft (v) verloren.
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem

Slide 23 - Quizvraag