Lidwoorden

Lidwoorden
  • Wat zijn lidwoorden
  • Wat zijn de lidwoorden in het Engels
  • Hoe gebruik je ze in het Engels
  • Wanneer gebruik je ze niet 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishSecondary Education

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lidwoorden
  • Wat zijn lidwoorden
  • Wat zijn de lidwoorden in het Engels
  • Hoe gebruik je ze in het Engels
  • Wanneer gebruik je ze niet 

Slide 1 - Tekstslide

Lidwoorden
De, het en een in het nederlands



The and a/an in het engels

Slide 2 - Tekstslide

uitspraak
The [thuh of thie]

a [uh]

an [uhn]

Slide 3 - Tekstslide

Eigenschappen
  • Komt altijd voor een zelfstandig naamwoord (noun) 
  • Wijst een specifiek ding of een algemeen ding aan
  • uitspraak/spelling veranderd met het zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Definite / indefite
Definite = specifiek

The car (de auto) 

Gaat over die specifieke auto

Slide 5 - Tekstslide

Definite / indefite
indefinite = niet specifiek

A car ( een auto)

gaat niet over een specifieke auto

Slide 6 - Tekstslide

Medeklinkers of klinkers
Als een definite noun (specifiek znw.) begint met een medeklinker of klinker gebruiken we the (thuh)

the banana
the car
the eagle
the accident
the cup of tea

de banaan
de auto
de adelaar
het ongeluk
het kopje thee

Slide 7 - Tekstslide

Héél specifiek
als we een héél specifiek znw willen aanwijzen, zeggen we the (thie)

The Queen
The Sun
Dé koningin
Dé zon

Slide 8 - Tekstslide

Medeklinkers
Als een indefinite noun ( niet specifiek znw.) begint met een medeklinker gebruiken we a (uh)

a banana
a car
a boy
a horse 
a cup of tea

een banaan
een auto
een jongen
een paard
een kopje thee

Slide 9 - Tekstslide

Klinkers
Als een indefinite noun ( niet specifiek znw.) begint met een klinker gebruiken we an (uhn)

An idea
An apple
An accident
An eagle
An umbrella
een idee
een appel
een ongeluk
een adelaar
een paraplu

Slide 10 - Tekstslide

Uitzonderingen! :)
Altijd weer die uitzonderingen. 
Bij woorden die beginnen met een klinker, maar waarbij de uitspraak begint met een medeklinker gebruiken we a

voorbeeld:
een uniform                                                               A uniform
[joeniefohrm]

Slide 11 - Tekstslide

Uitzonderingen! :)
Bij woorden die beginnen met een medeklinker, maar waarbij de uitspraak begint met een klinker gebruiken we an

voorbeeld:
een uur                                                              An hour
[auwuhr]

Slide 12 - Tekstslide

Een paard
.... horse
A
a
B
an
C
the

Slide 13 - Quizvraag

een uur
.... hour
A
a
B
an
C
the

Slide 14 - Quizvraag

een uniform
.... uniform
A
a
B
an
C
the

Slide 15 - Quizvraag

het idee
.... idea
A
a
B
an
C
the

Slide 16 - Quizvraag

Lidwoorden wijzen wat aan?
A
Dingen, mensen en dieren
B
Werkwoorden
C
Bijvoegelijk naamwoorden
D
het onderwerp van een zin

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord A
Lidwoorden wijzen altijd dingen, mensen of dieren aan

Dit noemen wij "zelfstandig naamwoorden"


Slide 18 - Tekstslide

De lidwoorden in het engels zijn
A
The, a/an
B
You, her, him, it
C
De, het en een
D
The, you , it

Slide 19 - Quizvraag

Antwoord A
De lidwoorden in het Engels zijn the, a/an
In het Nederlands zijn ze de, het en een.

Slide 20 - Tekstslide

Bij een specifiek zelfstandignaamwoord gebruik je in het Engels
A
A
B
An
C
The

Slide 21 - Quizvraag

Antwoord C
Bij specifieke zelfstandige naamwoorden (definites) gebruik je altijd the

De Nederlandse variant is de / het. 

Het Engels maakt geen verschil tussen de of het woorden.

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden B en C
A gebruik je in het engels als het woord begint met een medeklinker. Maar ook als het klinkt alsof het begint medeklinker.
A ball, A uniform
An gebruik je in het Engels als het woordt begint met een klinker, of klinkt alsof het begint met een klinker.
An eagle, An hour

Slide 23 - Tekstslide

Lidwoorden!
The, a/an zijn lidwoorden. 
Toch zijn er ook andere woorden die worden gebruikt als lidwoorden. 

This, that, these and those

Slide 24 - Tekstslide

This en These
This is een woord dat in plaats van "the" wordt gebruikt voor dingen, mensen of dieren die dichtbij zijn.

These wordt op dezelfde manier gebruikt maar voor het meervoud, dus meerdere dingen, mensen of dieren

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeelden
This apple on the table 
Deze appel op de tafel

These apples on the table
Deze appels op de tafel

Slide 26 - Tekstslide

That and Those
That is een woord dat wordt gebruikt om mensen, dieren of dingen aan te wijzen die verderop zijn

Those is hetzelfde, maar voor meervoud

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
That person over there
Dat persoon daar

Those persons over there
Die personen daar

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

this, that, these or those?

Slide 30 - Tekstslide

This
Want het is er maar een , dus enkelvoud 

en het is dichtbij

Slide 31 - Tekstslide

This, that , these or those

Slide 32 - Tekstslide

These
Want het zijn er meer, dus meervoud 

en het is dichtbij 

Slide 33 - Tekstslide

Worksheet
Je krijgt van mij voor huiswerk een worksheet om de lidwoorden te oefenen 
én om this,that,these en those te oefenen 

:)

Slide 34 - Tekstslide

(bezittelijke) voornaamwoorden
Voornaamwoorden (pronouns) zijn de woorden die je gebruikt voor personen.  

Ik
Jij
Hij/zij/het
Wij
Jullie
Zij
I
You
He/she/it
We
You
They

Slide 35 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven een relatie aan tussen een persoon, dier of ding en een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:

Dat is uw tas 

Laat zijn dat de tas van iemand is

Slide 36 - Tekstslide

bezittelijke voornaamwoorden
mij/Mijn 
Jouw/Uw
Hem/Haar
Ons/onze 
Jullie
Hun

My/Mine
Your/Yours
His/her- his/hers
Our/ours
Your/yours
Their/their

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Her en Hers
She - her - hers
It's (it is) her cat 
bezittelijke voornaamwoord (her) komt vóór het zelfstandige naamwoord (cat)
It's mine
Bezittelijke voornaamwoord vervangt het zelfstandige naamwoord.

Slide 40 - Tekstslide

Pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden, woorden voor personen.
In een zin kan zo'n pronoun fungeren als het onderwerp 
Ik hou van hem
of als een "niet-onderwerp" van een werkwoord
ik hou van hem
Hier is "hem" niet het onderwerp. Je gebruikt bijvoorbeeld niet 
"ik hou van hij"

Slide 41 - Tekstslide

Pronouns
Pronoun (onderwerp)
Pronoun (niet-onderwerp)
I
me
You
uou
He/she/it
him/her/it
we
us
you
you
They
them

Slide 42 - Tekstslide

Pronouns
Er bestaan ook bezittelijke voornaamwoorden deze voornaamwoorden geven aan dat een object aan iemand toe behoort.
voorbeeld:
I have a bag, the bag is mine

Slide 43 - Tekstslide

Onderwerp
Niet onderwerp
bezittelijk
I
me
mine
You
you
your
He/she/it
Him/Her/It
His/Hers/its
We
us
our
You
You
Your
They
them
their

Slide 44 - Tekstslide

Vul de zinnen aan
Geef het goede voornaamwoord en leg uit waarom

voorbeeld:
What is your name? My name's peter
Het voornaamwoord is "your" omdat het bezit van "name" aanduidt. Het is dus een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide