Lezen 4.1 en 4.2 Feiten, meningen en argumenten beoordelen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands lezen H4

Programma van deze les

1.  Lezen 4.1 en 4.2 
   - Feiten, meningen en argumenten
   - Argumenten beoordelen

Feit, mening en argument

Nu Nederlands Lez 4.1

Doel:

Je kunt in een tekst feiten, meningen en argumenten onderscheiden van elkaar.

Feit

Mening

Argument

Feiten, meningen en argumenten

Feit: Controleerbaar: waar of niet waar.  Te bewijzen met bijv. cijfers, percentages, wetenschappelijk onderzoek.

Mening: Persoonlijk: je bent het ermee eens of oneens. Niet te controleren
Signaalwoorden ik vind, naar mijn mening, mijn standpunt is

Argument: Onderbouwing bij een mening / aannemelijk maken mening.
Signaalwoorden als omdat, want, namelijk, immers

Feit of mening?
Dit is een zin.

1. feit
2. mening

Feit of mening:
Het is nu mei.

1. feit
2. mening

feit en mening,
wat klopt?

1. een mening kun je niet bewijzen.
2. Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
3. Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
4. In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Het is vandaag koud buiten.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit of mening?
Ik heb geen broers.

1. feit
2. mening

Feit of mening?

Roken is ongezond.

1. Feit
2. Mening

We zitten nu in lokaal D0.13

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit of mening?
'Vandaag is het dinsdag'

1. feit
2. mening

Argumenten kunnen bestaan uit feiten en meningen.

1. Waar
2. Niet waar

Rekenen is het allerleukste vak op school.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

...,want je leert er alles over breuken en procenten.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Kan jij ze vinden?

Argumenten beoordelen

Nu Nederlands Lezen 4.2

Doel:

Je kunt de kwaliteit van argumenten in een tekst beoordelen. Is het een geldig argument of niet?

Er zijn twee soorten argumenten

1. Objectieve argumenten
   controleerbaar en daarmee waar of niet waar.
   >>> Feiten / onderzoek / wetenschap /  algemene normen en waarden.
   
   
2. Subjectieve argumenten
   niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. >>> vermoedens, persoonlijke waardeoordelen, geloofsovertuiging

Je kunt beter geen vlees eten, want…

Objectief

Subjectief

het is zielig voor de dieren.

De veehouderij draagt wereldwijd voor 18% bij aan de uitstoot van broeikasgassen.

Je laat zien dat je een intelligent mens bent met compassie voor de wereld om je heen.

Vleesvervangers smaken net zo lekker.

Voor elke kilo vlees heeft het dier wel 2-7 kilo voer gegeten. We kunnen veel meer mensen voeden als we direct het graan en de soja eten.

Drogredenen

Dit zijn foute argumenten of redeneringen.

Deze argumenten of redeneringen kunnen aannemelijk en geloofwaardig lijken, maar dat zijn ze niet. 

Er zijn verschillende soorten drogredenen, in de volgende video zie je er een aantal.

Alcohol drinken is helemaal niet ongezond. Mijn opa dronk iedere dag een glas jenever en hij is 98 jaar geworden.

1. Geldig argument
2. Onjuist beroep op autoriteit
3. Generalisatie
4. Persoonlijke aanval

Generaliseren

Een algemene regel maken, dat is generaliseren. 

- alle blondjes zijn dom

- alle MBO's kunnen geen Nederlands

- alle vrouwen kunnen geen auto rijden

Uit één bijzonder geval een algemene conclusie afleiden, dan wordt het een drogreden.

- mijn buurjongen heeft zijn diploma gehaald, dus mij lukt het ook. 

5G moet zo snel mogelijk verdwijnen, want sinds we 5G hebben, zijn er coronabesmettingen.

1. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
2. Cirkelredenering
3. Bespelen van het publiek
4. Persoonlijke aanval

Mark Rutte kan wel zeggen dat bij ziekte van één gezinslid de andere gezinsleden thuis moeten blijven. Hij heeft zelf niet eens een vrouw en kinderen.

1. Cirkelredenering
2. Onjuist beroep op autoriteit
3. Generalisatie
4. Persoonlijke aanval

Nederlands is het leukste schoolvak dat er bestaat. Dat vindt namelijk iedere slimme student.

1. Cirkelredenering
2. Onjuist beroep op autoriteit
3. Generalisatie
4. Bespelen van het publiek

Opdrachten op Nu Nederlands

Maken de opdrachten:

4.1 - opdracht 2, 3 en 5

4.2- opdacht 2 en 4