Rekenen met molverhouding

Rekenen met molverhouding
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Rekenen met molverhouding

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Deze les gaat over het rekenen met de molverhouding. Steeds is er na een stukje uitleg een vraag die over die uitleg kan maken. Aan het einde zijn er allerlei soorten vragen door elkaar gesteld, zodat je goed kunt oefenen. Niet iedereen zal alles even makkelijk vinden. Je kunt aan de kleuren zien of uitleg extra oefening (blauw) is of juist extra uitdaging (groen). Geel betekent basis en moet iedereen dus doen!

Slide 2 - Tekstslide

Molverhouding
De molverhouding geeft aan hoeveel moleculen van de ene stof reageren met hoeveel moleculen van de andere stof. Bijvoorbeeld als natrium en chloor met elkaar reageren, heb je altijd 2 moleculen natrium nodig voor 1 molecuul chloor. Je zegt dan dat de verhouding tussen natrium en chloor 2:1 is. 
In dit geval mag je het woord moleculen vervangen door mol en daarom heet het de molverhouding. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de molverhouding: 3 moleculen waterstof reageren met 1 molecuul stikstof.
A
3:1
B
1:3

Slide 4 - Quizvraag

Hoe weet je de molverhouding?
De molverhouding staat soms gegeven in de tekst, maar meestal moet je die aflezen uit een kloppende reactievergelijking.

De blauwe getallen noemen we de coëfficiënt en die geven de molverhouding. De molverhouding tussen Al en Cl2 is dus 2:3.
Staat er geen getal, dan betekent dat dat er een 1 staat. 

 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe weet je de molverhouding?
A
die moet je berekenen
B
Dat zijn de indexen (kleine getallen) in de reactievergelijking
C
Dat zijn de coëfficiënten (grote getallen) in de reactievergelijking
D
geen idee

Slide 6 - Quizvraag


Geef de molverhouding tussen SO2 en O2.
A
2:1
B
2:0
C
2:2
D
2:0:2

Slide 7 - Quizvraag


Wat is de molverhouding tussen Al en HBr?

Slide 8 - Open vraag

Rekenen met de molverhouding
Met de molverhouding moet je ook kunnen rekenen. 
CH4 + 2 O2 -> CO2 + 2 H2O
De molverhouding tussen CH4 en O2 is 1:2. Dat betekent dus dat 1 mol methaan reageert met 2 mol zuurstof. Als ik nou 2 mol methaan (2x zo veel) heb, dan heb ik ook 2x zo veel zuurstof nodig, dus 2 x 2 = 4 mol zuurstof. 

Slide 9 - Tekstslide

Rekenen met verhoudingen
Als je niet weet hoe je moet rekenen met verhoudingen is het het makkelijkste om een tabelletje te maken. Hier komt een voorbeeldsom. Bereken hoeveel mol zuurstof nodig is voor 323 mol methaan. CH4 + 2 O2 -> CO2 + 2 H2O
Maak de tabel ---> 





Slide 10 - Tekstslide

Vervolg rekenen met verhoudingen
Het ? bereken je zo:


de getallen die schuin staan (hier 2 en 323), vermenigvuldig je en vervolgens deel je door het getal erboven (hier 1).
Dus: 323 x 2 / 1 = 646 mol

Slide 11 - Tekstslide

hoeveel mol NaOH is nodig voor de reactie met 3 mol HCl? De molverhouding is 1:1

Slide 12 - Open vraag

De molverhouding tussen AlBr3 en H2 is 1:3. Hoeveel mol H2 ontstaat uit 3 mol AlBr3?

Slide 13 - Open vraag

Hoeveel mol Al heb je nodig om 25 mol Cl2 te laten reageren?

Slide 14 - Open vraag

Hoeveel mol AlCl3 ontstaat uit 4 mol Al?

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel mol SO3 ontstaat als er 4 mol O2 heeft gereageerd?

Slide 16 - Open vraag

Einde!
Dit is het einde van deze les. Je zou nu weten hoe je de molverhouding moet aflezen uit de kloppende reactievergelijking en je zou nu moeten kunnen rekenen met de molverhouding. 

Slide 17 - Tekstslide