Onderwerp 1G1 Zone College

 Het onderwerp
In deze les ontdekje:
- wat het onderwerp van zinnen is. 
- hoe het onderwerp en de persoonsvorm met elkaar te maken hebben.
- dat je onderwerpen van zinnen overal tegenkomt: in (school)boeken, in films en in kranten.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Het onderwerp
In deze les ontdekje:
- wat het onderwerp van zinnen is. 
- hoe het onderwerp en de persoonsvorm met elkaar te maken hebben.
- dat je onderwerpen van zinnen overal tegenkomt: in (school)boeken, in films en in kranten.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
In deze les ontdekje:
- wat het onderwerp van zinnen is. 
- hoe het onderwerp en de persoonsvorm met elkaar te maken hebben.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 7 - Quizvraag

De oma fietst.

Slide 8 - Tekstslide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 9 - Tekstslide

De boom groeit.

Slide 10 - Tekstslide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 17 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag
- Download de app: Dieter Snellen
- Oefen met het onderwerp en de persoonsvorm

- Oefen elke dag 10 minuten met de persoonsvorm en het onderwerp

Slide 19 - Tekstslide

Terugblik
  • Het onderwerp ervaart, doet of beleeft wat er in de zin gebeurt. 
  • Het onderwerp kan kort zijn, maar kan ook uit meerdere woorden bestaan.
  • Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. De persoonsvorm verbindt het onderwerp met de rest van de zin.
  • Het onderwerp staat vaak op de eerste plaats in de zin.

Slide 20 - Tekstslide

Vooruitblik
In de volgende les ga je ontdekken welke overeenkomsten er zijn tussen een zin, het lijdend voorwerp en een film.

Slide 21 - Tekstslide