2MH Quiz spelling/formuleren deel 1

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

morgen begint de kermis
1 / 30
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

morgen begint de kermis

Slide 1 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met potloden aangeven

Slide 2 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 3 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 4 - Open vraag

Juist of onjuist:
Lotte zei: 'Wat een leuke jongen'.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Juist of onjuist:
nederlandse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mercedes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Janneke de Boer
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 12 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van museum?
A
musea
B
museumpje
C
museumtje
D
museum'pje

Slide 14 - Quizvraag

verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 15 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 16 - Quizvraag


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van:
cola?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 18 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van...
ballon?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van...
radio?

Slide 21 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 22 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van café?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines

Slide 24 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 25 - Quizvraag

meervoud
A
depressies - parapluus - hobbies
B
depressies- paraplu's - hobby's
C
depressies - paraplu's - hobbies
D
depressies - parapluus - hobby's

Slide 26 - Quizvraag

Als de persoonsvorm meervoud is, moet het onderwerp ook meervoud zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's

Slide 28 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 29 - Quizvraag

Welk onderdeel heeft het nodig om nog wat aandacht aan te besteden?
A
hoofdletters en leestekens
B
verkleinwoorden
C
meervouden

Slide 30 - Quizvraag