Examentraining Engels

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Examen Engels

Slide 3 - Woordweb

Stappenplan
  1. Houd de tijd in de gaten.
  2. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  3. Lees de vraag, zoek het juiste deel in de tekst.
  4. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  5. Loop de vragen één voor één af.
  6. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen ligt.
  7. Open vragen kort en bondig beantwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Woordenboek
  1. de woorden staan in alfabetische volgorde.
  2. uitdrukkingen en spreekwoorden.
  3. zoek het basiswoord.
  4. meerdere betekenissen.
  5. gebruik en oefen met je eigen woordenboek.

Slide 5 - Tekstslide

Woordquiz
Ken jij deze woorden? 
Vertaal ze.
Veel voorkomende woorden in een Engels examen

Slide 6 - Tekstslide

also

Slide 7 - Open vraag

furthermore

Slide 8 - Open vraag

because

Slide 9 - Open vraag

although

Slide 10 - Open vraag

then again

Slide 11 - Open vraag

eventually

Slide 12 - Open vraag

that's why

Slide 13 - Open vraag

for example

Slide 14 - Open vraag

likewise

Slide 15 - Open vraag

in the mean time

Slide 16 - Open vraag

as a result

Slide 17 - Open vraag

therefore

Slide 18 - Open vraag

describe

Slide 19 - Open vraag

rather than

Slide 20 - Open vraag

unless

Slide 21 - Open vraag

Questions
Do you know these questions?

Slide 22 - Tekstslide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 23 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 24 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 25 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 26 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 27 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 28 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 29 - Quizvraag

En nu oefenen maar!
examenblad.nl voor examens
booklet voor vraagsoorten

Slide 30 - Tekstslide