vnw en meervoud op -s

  • huiswerk bespreken
  • afronding vnw
  • oefenen vnw
  • uitleg spelling: meervoud op -s
  • huiswerk maandag 1 feb
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

  • huiswerk bespreken
  • afronding vnw
  • oefenen vnw
  • uitleg spelling: meervoud op -s
  • huiswerk maandag 1 feb

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
- Woordenschat: woorden + zoek een voorbeeld
- Grammatica zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
- Grammatica woordsoorten: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
- Spelling: meervouden op -en
- Spelling werkwoorden: de verleden tijd van sterke werkwoorden
Hoofdstuk 4
- Woordenschat: woorden + zoek een tegenstelling
- Grammatica zinsdelen: lijdend voorwerp
- Grammatica woordsoorten: aanwijzend en vragen voornaamwoord
- Spelling: meervouden op -s
- Spelling werkwoorden: voltooid en onvoltooid deelwoord
10 februari: toets

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 4 - Woordweb

Lidwoorden
Onbepaald (olw)
Een
Bepaald (blw)
De
Het

Slide 5 - Tekstslide

Welk antwoord is een onbepaald lidwoord?
A
de
B
een
C
het
D
die

Slide 6 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren, planten dingen: Jip, hond, tulp, stoel, biljartbal
Eigennamen: Haren, Feyenoord, Albert Heijn
Enkelvoud en meervoud: mens-mensen
Verkleinwoord: huis-huisje
De, het of een ervoor: de kat, het fietspad, een schoolgebouw

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
hout
B
fiets
C
aardig
D
Amsterdam

Slide 8 - Quizvraag

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord:
- meestal vóór, soms ná het zelfstandig naamwoord 
- korte en lange vorm (mooi - mooie)
- trappen van vergelijking (mooi - mooier - mooist)


De mooie film.

Die film is mooi en heel erg beroemd!

Slide 9 - Tekstslide

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
De jongen lacht om haar grapjes.
B
De koe rent door de wei
C
Morgen ga ik fietsen met Jan
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoorden
Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Het zww geeft aan wat het onderwerp doet, meemaakt of wat er gebeurt.

  • In een zin staat maar één zww

  • Staat er in de zin maar één werkwoord? Dan is dat een zww!
Hulpwerkwoord (hww)
  • Een hww komt alleen voor in een zin met meer dan één werkwoord.
  • Helpt om het gezegde te maken!
  • Staat meestal vooraan in de zin.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het zww?
Je moet echt een keer naar dat feest komen!
A
komen
B
moet
C
naar
D
je

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het zww?
Ik wil ooit een keer parachutesprinten!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het hww?
Ik wil ooit een keer parachutesprinten!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een zelfstandig werkwoord heeft altijd een hulpwerkwoord nodig.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw)

Wijst een mens, dier of ding aan!

  • kan voor een zn staan
  • kan alleen staan
  • deze
  • die
  • dat
  • dit
  • zulk(e)
  • zo'n
  • dergelijk(e)
  • zelf
  • hetzelfde
  • dezelfde

Slide 16 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden (vr.vnw)
  • wie
  • wat
  • welk(e)
  • wat voor (een)

! Meestal aan het begin van een vraag !
! Soms aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag !
Begin van een vraag: 'Wie van jullie haalt de boeken?'

Aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag: 'Zij vroeg wie van jullie de boeken straks pakt.'
  • Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

  • Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het vr.vnw?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
je
C
welk
D
al

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het aanw.vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
weet
B
niet
C
vind
D
dit

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
lees
B
nou
C
hetzelfde
D
alweer

Slide 20 - Quizvraag

Snap je wat een aanwijzend en vragend voornaamwoord is?
A
ja
B
nog niet

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Spelling: Meervoud op -s (blz. 130 en 131)   
Leren: theorie groene blokje
Opdr. 1, 2, 3, 4, 6 (vwo +5)
Maandag 7 februari

Slide 23 - Tekstslide