4V leesvaardigheid

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

'Zorgt de harde lockdown voor meer depressies?'

Dit kan een hoofdgedachte van een betoog zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

'Het probleem van de plasticsoep is funest voor mens en dier.'

Deze zin kan een hoofdgedachte zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

'Proeven met je ogen'

Is deze titel een ...
A
informerende titel
B
motiverende titel

Slide 4 - Quizvraag

'Opnieuw wolf gesignaleerd'

Deze titel is een ...
A
informerende titel
B
motiverende titel

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een anekdote?

Slide 6 - Open vraag

Noem twee functies van de inleiding van een tekst.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Welke manier gebruikt de schrijver om de inleiding aantrekkelijk te maken?
A
De schrijver verwijst naar een actuele gebeurtenis
B
Hij beschrijft kort de voorgeschiedenis
C
De schrijver geeft een aantrekkelijk voorbeeld
D
De schrijver geeft het belang voor het publiek aan

Slide 9 - Quizvraag

'Onze kennis van de wereld wordt steeds groter en tegelijkertijd weten we steeds minder.'

Deze eerste zin is een klassieke manier van ...
A
schokkende of opvallende cijfers
B
een paradox
C
een prikkelend citaat
D
een suggestieve of raadselachtige opsomming

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

In het slot dat je net gelezen hebt, staat de hoofdgedachte. Deze staat bij nummer:
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

In welk deel van de tekst staan de deelonderwerpen?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het deelonderwerp van de vorige alinea?
A
mensen opsporen
B
laag voor laag onderzoeken
C
zoeken op bepaalde stofjes
D
misdrijven oplossen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Welke zin van de alinea is de kernzin?
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
zin 4

Slide 18 - Quizvraag

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

zoals, net..als, evenals, beter dan...
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 19 - Quizvraag

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

ook al, weliswaar, hoewel, ofschoon
A
samenvattend verband
B
voorwaardelijk verband
C
toegevend verband
D
chronologisch verband

Slide 20 - Quizvraag

'De maximumsnelheid moet weer naar 120 km per uur, want dan vallen er minder slachtoffers.'

Het standpunt is...


A
De maximumsnelheid moet weer naar 120 km per uur
B
dan vallen er minder slachtoffers.

Slide 21 - Quizvraag

'Tijdens marathons krijgen sommige deelnemers hartklachten. Hardlopen is dus helemaal niet zo gezond als iedereen denkt.'
Wat is het argument?
A
de eerste zin
B
de tweede zin

Slide 22 - Quizvraag

Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort beschouwing?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
activeren

Slide 23 - Quizvraag

Welk tekstdoel heeft een ingezonden brief?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
activeren

Slide 24 - Quizvraag

De hoofdgedachte van een uiteenzetting is vaak een constatering (=vaststelling van een feit of een verschijnsel).
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

'De schrijver wil zijn lezers zelf over iets na laten denken, zodat ze zich er een mening over kunnen vormen.'
Deze omschrijving hoort bij een...
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 26 - Quizvraag