3.2 College H23.3. en H23.4 (24-25)

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

1. In evolutionaire termen wordt de fitheid van een organisme gemeten aan zijn _____.
A
stabiliteit in het licht van veranderingen in het milieu
B
bijdrage aan de genenpool van de volgende generatie
C
Genetische variabiliteit
D
Mutatiesnelheid

Slide 5 - Quizvraag

2. Rode korthoornige runderen zijn homozygoot voor het rode allel, witte runderen zijn homozygoot voor het witte allel en roan runderen zijn heterozygoten. Populatie A bestaat uit 36% rode, 16% witte en 48% roan runderen.
Wat zijn de allelfrequenties?
A
Rood = 0,36, Wit = 0,16
B
Rood = 0,6, Wit = 0,4
C
Rood = 0,5, Wit = 0,5
D
Allelfrequenties kunnen niet worden bepaald tenzij de populatie in evenwicht is.

Slide 6 - Quizvraag

3. Geef aan welke Hardy-Weinberg-voorwaarden in dit voorbeeld worden geschonden: Door de opwarming van de aarde is een rivier opgedroogd, waardoor twee verschillende konijnenpopulaties die voorheen geïsoleerd waren, met elkaar kunnen paren.
A
grote populatiegrootte
B
geen mutatie
C
geen gene flow
D
willekeurige paring vindt plaats

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Vragen en antwoorden bij de video:
1. In welk opzicht is natuurlijke selectie meer "voorspelbaar" dan genetische drift?
Natuurlijke selectie is meer voorspelbaar dan genetische drift omdat het werkt op een systematische manier: individuen met gunstige eigenschappen (die beter aangepast zijn aan hun omgeving) hebben meer kans om te overleven en zich voort te planten. Dit leidt tot een toename van gunstige allelen in een populatie. De richting van deze verandering is dus gebaseerd op de omgeving en de overlevingskansen, waardoor het voorspelbaar is.
Genetische drift daarentegen is een willekeurig proces. Het gaat om toevallige veranderingen in de allelfrequenties, vooral in kleine populaties. Dit kan leiden tot het verlies van allelen of een onverwachte toename van bepaalde allelen zonder dat deze allelen beter of slechter zijn voor overleving. Omdat het proces gebaseerd is op toeval, is het minder voorspelbaar.




Slide 15 - Tekstslide

Maak onderscheid tussen genetische drift en genenstroom in termen van:
(a) hoe ze voorkomen (b) hun gevolgen voor de toekomstige genetische variatie in een populatie.
(a) Hoe ze voorkomen:
Genetische drift: Dit is een willekeurig proces dat vooral invloed heeft in kleine populaties. Het kan bijvoorbeeld optreden door toevallige gebeurtenissen zoals natuurrampen of als slechts enkele individuen zich voortplanten.
Genenstroom: Dit gebeurt wanneer individuen (of hun gameten, zoals pollen of zaden) migreren tussen verschillende populaties en daarbij nieuwe allelen introduceren in de genenpool van een andere populatie. Het gaat om de uitwisseling van genetisch materiaal tussen populaties.

(b) Gevolgen voor toekomstige genetische variatie:
Genetische drift: Dit kan leiden tot een afname van genetische variatie, omdat willekeurige processen sommige allelen volledig uit de populatie kunnen verwijderen, vooral in kleine populaties.
Genenstroom: Dit verhoogt de genetische variatie in een populatie doordat nieuwe allelen van een andere populatie worden geïntroduceerd. Het kan populaties genetisch gelijker maken aan elkaar.



Slide 16 - Tekstslide

Stel dat twee plantenpopulaties pollen en zaden uitwisselen. In de ene populatie komt het genotype AA het meest voor (9.000 AA, 900 Aa, 100 aa), terwijl in de andere populatie het tegenovergestelde waar is (100 AA, 900 Aa, 9.000 aa). Als geen van beide allelen een selectief voordeel heeft, wat zal er op termijn gebeuren met de allel- en genotypefrequenties van deze populaties?

In dit scenario wordt genenstroom geïntroduceerd doordat de twee populaties pollen en zaden uitwisselen. 
De eerste populatie heeft een overwegend AA-genotype, terwijl de tweede voornamelijk aa-genotypen bevat.
 Omdat er geen selectief voordeel is voor een van beide allelen, zal door het proces van genenstroom (uitwisseling van genen tussen de twee populaties) de frequentie van de allelen A en a in beide populaties naar elkaar toe gaan convergeren.

Over tijd zullen de allelfrequenties en de genotypefrequenties van beide populaties waarschijnlijk meer op elkaar gaan lijken. Er zal een mix ontstaan van het A- en a-allel in beide populaties, wat resulteert in een toename van heterozygoten (Aa) en een afname van het verschil in genetische samenstelling tussen de twee populaties. Uiteindelijk zal er een balans ontstaan waarin de allelfrequenties in beide populaties gelijk zijn.




Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

4

Slide 43 - Video

01:22
Hoe beïnvloedt sikkelcelziekte de vorm van rode bloedcellen?
Waarom is sikkelcelziekte schadelijk voor de gezondheid?


Slide 44 - Open vraag

10:15
Wat is het verband tussen malaria en het sikkelcelgen?

Slide 45 - Open vraag

12:18
Hoe werkt natuurlijke selectie in het geval van het sikkelcelgen?

Slide 46 - Open vraag

12:41
Welke impact heeft het heterozygoot voordeel op het voortbestaan van het sikkelcelgen?

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide