H1 oefentoets 2223

Nederland van 1848 tot 1914
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederland van 1848 tot 1914

Slide 1 - Tekstslide



Nederland van 1848 tot 1914

Slide 2 - Tekstslide

Een invulopdracht over een nieuwe grondwet.
Kies telkens uit de twee mogelijkheden en sleep ze naar de juiste plek.

In het jaar              werd in Nederland een nieuwe grondwet gemaakt.
De opdracht voor de nieuwe grondwet werd gegeven door koning                       .
De nieuwe grondwet was vooral een wens van de                     . 
1848
1852
Willem III
Willem II
Liberalen
Socialisten

Slide 3 - Sleepvraag


De gebeurtenis op de tekening leidde tot een politieke verandering in Nederland in 1848.

Welke politieke verandering wordt bedoeld?

A
het afschaffen van de constitutionele monarchie
B
het aftreden van koning Willem II
C
het invoeren van een nieuwe grondwet
D
het oprichten van politieke partijen

Slide 4 - Quizvraag


Vanaf 1848 wordt jaarlijks een troonrede voorgelezen aan de Staten-Generaal.

Wie is politiek verantwoordelijk voor de inhoud van de troonrede?
A
de Eerste Kamer
B
de koning
C
de ministers
D
de Tweede Kamer

Slide 5 - Quizvraag


Deze brief werd geschreven naar aanleiding van de ‘Luxemburgse kwestie’.

Wat heeft de koning toen gedaan om te proberen zijn macht te behouden?
A
Hij heeft de ministers hun ontslag laten indienen.
B
Hij heeft de opdracht gegeven om de grondwet te wijzigen.
C
Hij heeft de Tweede Kamer laten ontbinden.
D
Hij heeft het parlement het budgetrecht afgenomen.

Slide 6 - Quizvraag


De toespraak is gehouden met de bedoeling het kiesrecht aan te passen. Welke aanpassing wordt bedoeld?
A
actief kiesrecht
B
algemeen kiesrecht
C
caoutchouc-artikel
D
passief kiesrecht

Slide 7 - Quizvraag


De ideeën van de persoon die beschreven wordt, passen bij de uitgangspunten van een organisatie.

Welke organisatie wordt bedoeld?
A
de Anti-Revolutionaire Partij
B
de Liberale Unie
C
de Sociaal Democratische Arbeiders Partij
D
de Vrije Vrouwenvereeniging

Slide 8 - Quizvraag


Het oprichten van een protestantse universiteit, een protestantse krant en een protestantse politieke partij passen bij een maatschappelijk verschijnsel.

Welk maatschappelijk verschijnsel wordt bedoeld?
A
pacificatie
B
poldermodel
C
secularisatie
D
verzuiling

Slide 9 - Quizvraag


De Luxemburgse kwestie leidde tot een politieke crisis in Nederland. De begroting van Buitenlandse Zaken werd afgekeurd.

▻Wie keurden de begroting af? 
▻En bij welke taak hoort het afkeuren van de begroting?
A
ministers controlerende taak
B
ministers uitvoerende taak
C
parlementsleden controlerende taak
D
parlementsleden uitvoerende taak

Slide 10 - Quizvraag


In de tweede helft van de negentiende eeuw waren er in Nederland veel krotwoningen. 
De Woningwet van 1901 moest daar een einde aan maken. 
Hieronder staan drie ontwikkelingen die geleid hebben tot de Woningwet van 1901:

1. ontstaan van de sociale kwestie
2. opkomst van de industrie
3. snelle verstedelijking

Wat is de juiste volgorde van deze ontwikkelingen?
A
1→2→3→Woningwet
B
1→3→2→Woningwet
C
2→1→3→Woningwet
D
2→3→1→Woningwet

Slide 11 - Quizvraag


Hieronder staat een omschrijving van een bevolkingsgroep die zich emancipeerde:

Al vanaf het begin van de negentiende eeuw waren zij, net als de andere burgers in Nederland, gelijk voor de wet. Toch werden zij in het protestantse Nederland als tweederangsburgers gezien. Lange tijd hebben zij, onder leiding van Schaepman, gestreden voor een betere positie in de maatschappij.

Welke bevolkingsgroep wordt bedoeld?
A
de Katholieken
B
de protestanten
C
socialisten
D
vrouwen

Slide 12 - Quizvraag

Hieronder staan drie uitgangspunten van politieke groeperingen rond
1900 en vier groeperingen.
Geef per uitgangspunt aan welke groepering erbij hoort. 
Let op! Er blijft één groepering over.
Belangrijke industrie hoort in handen van de staat te zijn
en niet in privébezit.
De Bijbel is de basis voor alle politieke standpunten en ideeën.
De vrijheid van het individu is heel belangrijk en daarom moet de rol
van de overheid beperkt zijn.
confessionelen
feministen
liberalen
socialisten

Slide 13 - Sleepvraag

Elke Nederlander in zijn eigen hokje. Welk begrip past hierbij?
A
Verzuiling
B
Bekrompenheid
C
Partijvorming
D
Pacificatie

Slide 14 - Quizvraag

Welke twee partijen zijn confessionele partijen?
A
ARP EN SDAP
B
ARP EN RKSP
C
RKSP EN SDAP
D
Liberale Unie en ARP

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de personen en de organisaties op de juiste plaats. 
confessionelen
feministen
socialisten
persoon
politieke organisatie
H. Schaepman
P.J. Troelstra
W. Drucker
RKSP
SDAP
Vrije Vrouwen Vereniging

Slide 16 - Sleepvraag

Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman

Slide 17 - Quizvraag

De overheid moet zich niet met economie bemoeien! Wie vinden dat?

A
Katholieken
B
Protestanten
C
Liberalen
D
Socialisten

Slide 18 - Quizvraag


In 1896 diende de regering een wetsvoorstel in om meer mensen kiesrecht te geven. Er waren Kamerleden die dit wetsvoorstel niet ver genoeg vonden gaan. Daarom wilden zij het voorstel op enkele onderdelen wijzigen.

Van welk recht maken de Kamerleden gebruik als zij het voorstel willen wijzigen?

A
van het recht van amendement
B
van het recht van budget
C
van het recht van initiatief
D
van het recht van interpellatie

Slide 19 - Quizvraag


Gebruik de bron

▻Bij welke verkiezingen hoort de bron?
A
bij indirecte verkiezingen op lokaal niveau
B
bij indirecte verkiezingen op provinciaal niveau
C
bij rechtstreekse verkiezingen op lokaal niveau
D
bij rechtstreekse verkiezingen op provinciaal niveau

Slide 20 - Quizvraag

Wat is emancipatie?
A
Strijd voor gelijke rechten
B
Strijd voor een nieuwe grondwet
C
Strijd voor bijzonder onderwijs
D
Strijd voor algemeen kiesrecht

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet de grootste socialistische partij van Nederland rond 1910?
A
SPD
B
NSB
C
SDAP
D
NSDAP

Slide 22 - Quizvraag

Welke jaartallen horen bij de Eerste Feministische Golf?
A
1800-1850
B
1880-1919
C
1914-1918
D
1900-1917

Slide 23 - Quizvraag

In 1917 kregen vrouwen in Nederland
A
Actief Kiesrecht
B
Zelfbeschikkingsrecht
C
Recht op Abortus
D
Passief Kiesrecht

Slide 24 - Quizvraag

Wat hoort bij de Pacificatie van 1917?
A
De 10- urige werkdag en een nieuwe grondwet.
B
Algemeen Kiesrecht en gelijkstelling bijzonder onderwijs.
C
Gelijkstelling bijzonder onderwijs en gelijke rechten voor mannen en vrouwen
D
Algemeen Kiesrecht en sociale wetten.

Slide 25 - Quizvraag

Hieronder staan drie gebeurtenissen die te maken hebben met rechten van de Tweede Kamer:
Geef per gebeurtenis aan om welk recht van de Tweede Kamer het gaat. 
Let op! Er blijft één recht van de Tweede Kamer over.
Vier rechten van de Tweede Kamer:
In 1887 deed de Tweede Kamer een onderzoek naar de werking van
de wet op de kinderarbeid van 1874.
In 1903 werd door enkele leden van de Tweede Kamer een
wetsvoorstel ingediend voor de invoering van het algemeen kiesrecht
In 1919 werd de begroting van het ministerie van Marine door de
Tweede Kamer afgekeurd.
het recht van interpellatie
het recht van initiatief
het recht van enquête
het budgetrecht

Slide 26 - Sleepvraag

Het Caoutchouc-artikel werd ingevoerd in:
A
1848
B
1887
C
1914
D
1918

Slide 27 - Quizvraag

Het Caoutchouc-artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indië

Slide 28 - Quizvraag

Lees eerst de bron van een wet uit 1874.

Door deze wet:
A
kwam een eind aan de verwaarlozing van kinderen in Nederland.
B
moesten fabrieksdirecteuren bij overtreding van de wet altijd direct naar de gevangenis.
C
was kinderarbeid alleen nog toegestaan op het platteland en in de middenstand.
D
werden werkgevers van fabrieken gestraft als ze kinderen lieten werken.

Slide 29 - Quizvraag

Tussen 1848 en 1919 werden de eisen waaraan kiezers moesten voldoen steeds aangepast. 
Welke eis was beslissend of iemand kiesrecht kreeg? En in welk jaar werd deze eis ingevoerd? 
Let op! Eén eis en één jaar zijn al ingevuld. Er blijven één eis en één jaar over.
algemeen kiesrecht
caoutchouc-artikel
censuskiesrecht
eis
jaar
1919
als je een bepaalde leeftijd had
als je bijvoorbeeld bepaalde examens had behaald
1917
1887
1848
als je de Nederlandse taal kon spreken
als je een bepaald bedrag aan belastingen betaalde

Slide 30 - Sleepvraag


Stel: je vindt op internet het onderstaande rijtje met jaartallen en grondwetswijzigingen.
Welke combinatie van jaartal en grondwetswijziging is juist?
A
1848 het algemeen kiesrecht
B
1917 het districtenstelsel
C
1917 het passief vrouwenkiesrecht
D
1983 het stelsel van evenredige vertegenwoordiging

Slide 31 - Quizvraag

Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen, 2. nieuwe koning, en 3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw parlement

Slide 32 - Quizvraag

Op deze afbeelding zie je het kiesstelsel wat uitgaat van:
A
Het districtenstelsel
B
Evenredige vertegenwoordiging

Slide 33 - Quizvraag

Sleep de personen en de organisaties op de juiste plaats. 
confessionelen
feministen
socialisten
persoon
politieke organisatie
H. Schaepman
P.J. Troelstra
W. Drucker
RKSP
SDAP
Vrije Vrouwen Vereniging

Slide 34 - Sleepvraag

Welk kiesstelsel was er vóór 1917?
A
Districtenstelsel
B
Evenredige vertegenwoordiging
C
Censusstelsel
D
Algemeen stelsel

Slide 35 - Quizvraag

In Nederland zijn er rechtstreekse verkiezingen op vier verschillende niveaus.
Geef per niveau aan welke volksvertegenwoordiging rechtstreeks
wordt gekozen. 
Let op! Er blijft één volksvertegenwoordiging over.
lokaal
regionaal
landelijk
internationaal
Eerste Kamer
Europees Parlement
gemeenteraad
Provinciale Staten
Tweede Kamer

Slide 36 - Sleepvraag

Bij het stelsel van evenredige vertegenwoordiging telt elke stem even zwaar.
A
Waar
B
Niet waar
C
Alleen tijdens de Tweede Kamer verkiezingen
D
Bij indirecte verkiezingen

Slide 37 - Quizvraag

Een grondwetswijziging kent verschillende fases. De uitspraken uit de bron passen bij die fases.
Zet de uitspraken in de juiste volgorde, van de eerste fase naar de
laatste fase.
De wetsontwerpen voor de nieuwe grondwet worden u nu aangeboden. 
Ik hoop en vertrouw erop dat u als parlement vóór deze belangrijke vernieuwing stemt.
De grote opkomst bij de verkiezingen bewijst dat de nieuwe grondwet op prijs wordt gesteld.
Wij vinden dat meer mensen stemrecht moeten krijgen. Wij gaan daarom een voorstel maken voor de herziening van de grondwet

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide