Woche 04 1.S

Heute Mittwoch den 26. Januar.
Ich bereite mich auf den So vor.

Ich kenne die Regel "DerDieDasDie".


Ik bereid me op de So voor.

Ik ken de regels voor "DerDieDasDie".
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute Mittwoch den 26. Januar.
Ich bereite mich auf den So vor.

Ich kenne die Regel "DerDieDasDie".


Ik bereid me op de So voor.

Ik ken de regels voor "DerDieDasDie".

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir dieser Stunde?
Kijk- & luisteroefening 
Wat moeten we kennen en voor de So van hoofdstuk 2
Nakijken huiswerk Kap. 2: L6 Aufgabe 2, 3
                     leren Kapitel 2: Lernbox 1 und 2 

Nieuw 
Huiswerk maken Kapitel 2:    L6 Aufgabe 4 und 5 Seite 81 und 82
                     leren : Lernbox 1, 2 und 3 alle woorden  NL<->DE
                     leren : Grammatica A en B blz. 51 en 52
         


 

Slide 2 - Tekstslide

Hörverstehen
5:38 Minuten

Fragen:
Was ist ein Bäcker?
Backt oder Grillt man einen Baumkuchen?
Was ist Zuckerguss?
Woher kommt der Name Baumkuchen?


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

2. Februar 2022, So Kapitel 2
Lernbox Lektion 1, 2, 3  (NL<->DE)
und 
Grammatik A und B

Hoe moet je leren?
Wat moet je weten?
Morgen heb je een oefen-so! Hoe meer je geleerd hebt hoe echter de uitslag!
Hoe kun je zinnen leren (Lernbox 3 Aufgabe 1 Seite 80)?

Slide 5 - Tekstslide

Hausaufgaben nachsehen
Kap. 2 
L5 (9, 10 und 11 und 13 schon nachgesehen?!)
L6 Aufgabe 1 Seite 80

Hausaufgaben von heute: 
Machen L5 Aufgabe 12 Seite 78 // L6 Aufgabe 2, 3 Seite 80/81 
Lernen Kapitel 2: Lernbox 1 und 2 (NL<->DE) 

Slide 6 - Tekstslide

Vertaal
gezellig

Slide 7 - Open vraag

Vertaal
de villa's

Slide 8 - Open vraag

Vertaal
gek

Slide 9 - Open vraag

Leeuwarden ist eine .....!

A
Stadt
B
Dorf

Slide 10 - Quizvraag

Wir haben 13 Millionen gewonnen!
Darum haben meine Eltern eine Vila ..... .

A
gemietet
B
gekauft

Slide 11 - Quizvraag

Ben je tevreden met wat je deze les gedaan hebt?

Bist du zufrieden mit dem was du dieser Stunde gemacht hast?
A
ja
B
nein
C
jein

Slide 12 - Quizvraag

Hausaufgaben 


27-01-22          
Huiswerk  (maken Kapitel 2: L6 Aufgabe 4 und 5 Seite 81 und 82)

                     leren : Lernbox 1, 2 und 3 alle woorden NL<->DE
                     leren : Grammatica A en B blz. 51 en 52

Slide 13 - Tekstslide

Herzlichen Dank für eure Aufmerksamkeit
und
bis zum nächsten Mal!

Slide 14 - Tekstslide

der
= lidwoord dat hoort bij mannelijke woorden

* dagen                                  * mannelijke personen
* maanden                           * mannelijke dieren
* jaargetijden                      * mannelijke beroepen/functies

Slide 15 - Tekstslide

die (1)
= lidwoord dat hoort bij vrouwelijke woorden

* -heit                                 * vrouwelijke personen
* -keit                                 * vrouwelijke dieren
* -ung                                * vrouwelijke beroepen/functies
* -schaft
* -e (dingen) vaak!

Slide 16 - Tekstslide

das
= lidwoord dat hoort bij onzijdige woorden

* onzijdig (in het Nederlands herkenbaar door het)
* verkleinwoorden -chen
                                       -lein

Slide 17 - Tekstslide

die (2)
= lidwoord dat hoort bij meervoud

* mannelijke zelfstandige naamwoorden, meer dan 1
* vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, meer dan 1
* onzijdige zelfstandige naamwoorden, meer dan 1

Slide 18 - Tekstslide

Grammatik haben
ik
jij
hij
zij
het

wij
jullie
zij +
u
ich
du
er
sie
es

wir 
ihr
sie
Sie
bin
bist
ist
ist
ist

sind
seid
sind
sind
ben
bent
is
is
is

zijn
zijn
zijn
bent

Slide 19 - Tekstslide

Wiederholen
Zahlen!

Slide 20 - Tekstslide

Hoe schrijf je het getal
5.605?(in letters)

Slide 21 - Open vraag

Hoe schrijf je het getal
2.344?(in letters)

Slide 22 - Open vraag

Hoe schrijf je het getal
1.001?(in letters)

Slide 23 - Open vraag

Grammatik haben 
ik
jij
hij
zij
het

wij
jullie
zij +
u
ich
du
er
sie
es

wir 
ihr
sie
Sie
hab    e
hast
hat
hat
hat

hab   en
hab   t
hab   en
hab   en
 habe
 hast
 hat



 haben
 habt
 haben
ich
du
er / sie / es



wir 
ihr
sie / Sie
ik
jij
hij/zij/het



wij
jullie
zij + / u

Slide 24 - Tekstslide

Grammatik sein
ik
jij
hij
zij
het

wij
jullie
zij +
u
ich
du
er
sie
es

wir 
ihr
sie
Sie
bin
bist
ist
ist
ist

sind
seid
sind
sind
bin
bist
1
2   ist
3

sind
seid
4   sind
5

Slide 25 - Tekstslide