Ster in Lezen les 4.1

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Waar ben je op reis geweest?

Wat is een schoolreis?

Kijk en praat.

bekijken v.t.
De juffen ... de verschillende opties voor het schoolreisje.

Wouter heeft van het schoolreisje ............. (genieten).

(vertellen) Wij _____________ aan de klas dat we op schoolreis gingen

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Morgen gaan we op schoolreis naar de Efteling!

Wanneer ga jij op schoolreis?

We gaan vandaag op schoolreis. Yoeri is ABSENT, maar gelukkig is Timer er wel.

Noem de tegenstelling van 'absent.

Maak een zin met
schoolreis

naar de Veluwe- gaan - op schoolreisje- volgende week - De kinderen - .

leiden (tt)
Halima … haar groepje tijdens het schoolreisje.

(begeleiden v.t.)
De juf ................... het groepje tijdens de schoolreis.

Overmorgen ____ wij met de hele klas op schoolreis naar Rome. (gaan)

Wat is de persoonsvorm van de zin?
Klas bk1d is vorige week op schoolreis naar Bobbejaanland geweest.

Wat is het onderwerp van de zin?
Klas bk1d is vorige week op schoolreis naar Bobbejaanland geweest.

Wat zijn de voordelen en nadelen van een schoolreis?

Naast wie zit je het liefste in de bus bij bijvoorbeeld een schoolreis?

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

(Hoeven) .... hij vorig jaar niet mee op schoolreis?

Ik … (vinden) schoolreisjes in ieder geval leuk.

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

.

Welke woorden ken je niet?

Wie stuurt de eerste app?

Naar wie stuurt Mo de app?

Waar woont Noor?

1. Haarlem
2. Goes
3. Assen
4. dat weet je niet

Waar woont Mo?

1. Haarlem
2. Goes
3. Assen
4. dat weet je niet

Naar welke stad ging Mo op schoolreis?

Naar welke stad ging Noor?

Mo

Noor

Amsterdam

Den Haag

techniek museum

Anne Frank

Tweede Kamer

Madurodam

Efteling

Wie ging naar de Efteling?

1. Mo
2. Noor
3. niemand

Wie zit er in een nieuwe groep?

1. Mo
2. Noor
3. niemand

Wat is Madurodam?

Wat is vroeger?

1. Ik ga naar Amsterdam.
2. Ik ging naar Den Haag.

Wat is nu?

1. We maakten een reis langs de sterren.
2. We maken een reis langs de sterren.

Waar zie je "de groep"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Maak een zin met "de schoolreis".

Maak een zin met "we maakten".

Wat zie je hier?

1. de bruggen
2. de havens
3. de trams
4. de sterren

Waar zie je "ze verstoppen zich"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je "de bruggen"?

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat zie je hier?

1. de treinen
2. de trams
3. de havens
4. de bruggen

Maak een zin met "ik zag".

Maak een zin met "wij gingen".

Maak een zin met "eerst".