Goederen H4.1 t/m 4.3

Goederenstroom
                                           Hoofdstuk 4: Voorraad

18 januari 2021
Robbert Evers

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
goederenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goederenstroom
                                           Hoofdstuk 4: Voorraad

18 januari 2021
Robbert Evers

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Opdracht
Lees het artikel en geef antwoord op de volgende vragen:
  • Wat zijn de gevolgen voor de hoge voorraad?
  • Wat betekent het voor alle kosten?
  • Heeft het ook gevolgen voor het personeel?
  • Wat kan het uiteindelijk voor de winkels betekenen?
  • Hoe zou jij dit probleem oplossen?
  • Hoe zit het met de pijplijnvoorraad? Geeft deze problemen?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Planning
Aanwezigheid checken

Theorie uitleg 4.1 t/m 4.3 
Opdrachten maken/huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Examenterm 2.5.3 en 2.5.5 vandaag
  • Berekenen van voorraadkosten, rekenen met bestelkosten;
  • Berekenen van de gemiddelde voorraad;
  • Bereken van de IWO, omzetduur en omzetsnelheid;
  • Kennis van soorten voorraadkosten zoals Rente, Ruimte en Risicokosten;
  • Zaken die voorraadkosten beïnvloeden;
  • Relatie tussen omzetsnelheid en omzetduur;
  • Relatie voorraad en omzet;
  • Begrippen lifo, fifo en gemiddelde voorraad per artikel.

Slide 6 - Tekstslide

Tip voor deze les:
Maak aantekeningen!

Let op: Er staat veel tekst in de dia. Dit is zodat jullie hem later via LessonUp terug kunnen kijken.

Slide 7 - Tekstslide

Voorraadkosten
Voorraad houden neemt 3 basiskosten met zich mee.
Wij noemen dat de 3 R's.
Rente, Risico en -Ruimtekosten.

Slide 8 - Tekstslide

Wat kan een ondernemer met zijn geld doen?

Slide 9 - Open vraag

Rentekosten
In de voorraad is veel geld geïnvesteerd waarover het bedrijf geen rente meer ontvangt, of voor de voorraad is geld geleend waarover rente betaald moet worden. Zodra je geld in een onderneming steekt, ga je uit van rentekosten voor dat beschikbare geld, dus ook voor het geld dat je gebruikt om voorraad te houden. Het hebben van voorraad veroorzaakt rentekosten omdat er geld in de voorraad gestoken wordt.

Slide 10 - Tekstslide

Moet een ondernemer wel of geen magazijn hebben?

Slide 11 - Open vraag

Ruimtekosten
De ruimtekosten zijn de kosten van het magazijn die direct samenhangen met het houden van voorraad. Zou je geen voorraad hebben, dan had je het magazijn ook niet nodig. De magazijnkosten en de kosten voor opslag en transportmiddelen zijn daarom voorraadkosten. De ruimtekosten voor het magazijn kunnen bijvoorbeeld bestaan uit :huurkosten of afschrijvingskosten (wanneer het een eigen pand is), energiekosten en onderhoudskosten.

Slide 12 - Tekstslide

Hoge of lage voorraad?

Slide 13 - Open vraag

Risico kosten
Voorraad hebben betekent risico lopen over die voorraad. Het risico dat de goederen beschadigd worden bijvoorbeeld, of het risico dat (een deel van) de voorraad niet verkocht wordt. Goederen die niet verkocht worden, moeten uiteindelijk afgeschreven worden en ook dat kost geld. Er zijn verschillende soorten risico’s die risico-kosten met zich meebrengen:
 1. Kwalitatief risico: het risico dat de kwaliteit van de goederen afneemt (bijvoorbeeld door beschadiging of bederf). 2. Kwantitatief risico: het risico dat de hoeveelheid goederen minder wordt (bijvoorbeeld door diefstal). 3. Waarderisico: het risico dat de waarde van de goederen afneemt (bijvoorbeeld omdat ze uit de mode raken).De kwaliteit van deze goederen kan afnemen door derving.
De risicokosten kun je niet berekenen. Je moet daar een schatting van maken. Dat kun je doen op basis van ervaringen van voorgaande jaren

Slide 14 - Tekstslide

Risico kosten

Slide 15 - Tekstslide

Kosten
Tegen deze risico’s kun je je als bedrijf gedeeltelijk verzekeren. Deze verzekeringen zijn vaak duur. Je moet dus goed nadenken of de kosten van de verzekering opwegen tegen de risico’s. Het zou perfect zijn als de vrachtwagen net voor de deur stopt als het laatste artikel door een klant wordt afgerekend. Je noemt dit het just-in-time-principe of jit-principe. Natuurlijk lukt dit nooit helemaal, maar mede dankzij automatisering lukt het vaak wel om de voorraad tot een minimum terug te brengen. Het gevolg kan zijn dat de leveringsfrequentie omhoog gaat. De leveringsfrequentie is het aantal keren dat een leverancier in een bepaalde periode bepaalde goederen kan leveren. Als de leveringsfrequentie omhoog gaat nemen de transportkosten vaak weer toe.

Slide 16 - Tekstslide

Voorraadkosten bereken
3 R's.
Rentekosten + Risicokosten + Ruimtekosten = voorraadkosten

Slide 17 - Tekstslide

Jan heeft een kledingwinkel met magazijn, de ruimtekosten zijn € 1.200,00 per maand. De rentekosten zijn € 135,00 per maand en de risicokosten € 310,00 per maand. Wat zijn de voorraadkosten op jaarbasis?
A
€1.645
B
€19.740
C
€5.230
D
€14.845

Slide 18 - Quizvraag

Voorraadkostenpercentage
Je moet berekenen of je voorraadkosten wel in verhouding staan tot de waarde van de voorraad.  Hoe die verhouding is verschilt per bedrijf. Het soort goederen en van hoe vaak er besteld kan worden. In de praktijk is een waarde tussen 20% en 25% heel gebruikelijk.

  • Voorraadkostenpercentage is hoog bij Slow Movers
  • Voorraadkostenpercentage is laag bij Fast Movers.
 
En bij producten met een hoge waarde is het voorraadkostenpercentage vaak redelijk laag. Tenzij het houden van de voorraad speciale kostbare voorzieningen met zich meebrengt, zoals een kluis of brandveilige ruimte.

Slide 19 - Tekstslide

Waarom zijn de voorraadkosten voor Slow Movers vaak lager dan bij Fast Movers?

Slide 20 - Open vraag

Voorraadpercentage berekenen

Slide 21 - Tekstslide

Jan heeft een kledingwinkel met magazijn, de ruimtekosten zijn € 1.200,00 per maand. De rentekosten zijn € 135,00 per maand en de risicokosten € 310,00 per maand. De voorraadwaarde deze maand is €10.000 Wat is zijn voorraadpercentage deze maand? (afronden op hele getallen)
A
16%
B
36%
C
17%
D
8%

Slide 22 - Quizvraag

voorraad bij-boeken
Bijboeken: administratie bijwerken zodra er voorraad binnenkomt. Eerst checkt een medewerker de pakbon van de levering en de producten (kwalitatief en kwantitatief) voordat het verwerkt wordt in de administratie. 

Slide 23 - Tekstslide

Voorraad afboeken
Afboeken: administratie bijwerken zodra er voorraad weggaat.

Wanneer je om een andere reden dan verkoop een artikel afboekt, noteer bij het afboeken dan altijd: welk artikel(nummer) je afboekt- hoeveel artikelen je afboekt- wat de reden is voor het afboeken.
En als je ook over de financiële informatie beschikt:-wat het totaal afgeboekte bedrag is- wat de oorspronkelijke en de nieuwe verkoopprijs is (bij afgeprijsde artikelen) en wat het verschil hiertussen is


Slide 24 - Tekstslide

Waarom boeken we
artikelen af?

Slide 25 - Woordweb

Kengetallen voorraadbeheer 
Examenterm 2.5.3
  • Om je risico’s te verkleinen kun je bij voorraadbeheer gebruikmaken van kengetallen. 
  • Een kengetal is een getal dat: het mogelijk maakt om de prestaties van een bedrijf inzichtelijk te maken.
  • Het geeft de verhouding weer van bijvoorbeeld de voorraad die je hebt met het aantal producten dat je die periode hebt verkocht.

Slide 26 - Tekstslide

Bekende kengetallen
  • Je cijfer voor een behaalde toets;
  • Je IQ;
  • Omzetsnelheid;
  • Omzetduur;

Slide 27 - Tekstslide

Omzetsnelheid

Slide 28 - Woordweb

kengetal: Omzetsnelheid
Geeft een inzicht in welke artikelen goed verkopen en welke niet. Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe sneller een artikel verkoopt. Als je een lage omzetsnelheid hebt, dan moet je nagaan waarom je die artikelen op voorraad hebt liggen en of het niet te veel of de verkeerde artikelen zijn. Waar je steeds goed op moet letten is dat de gegevens vergelijkbaar zijn. Want je kunt de omzetsnelheid op verschillende manieren berekenen.

Slide 29 - Tekstslide

Geef binnen de winkel waar jij werkt/ stageloopt een voorbeeld van een product met een lage en hoge omzetsnelheid

Slide 30 - Open vraag

Omzetsnelheid berekenen
  1. in stuks (aantallen)
  2. met de inkoopwaarde van de omzet
  3. met de omzet in verkoopprijzen( excl. btw)
  4. met de omzet in consumentenprijzen (incl. btw)

Slide 31 - Tekstslide

1. Omzetsnelheid in stuks (aantallen)

Slide 32 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld

Slide 33 - Tekstslide

Wat zegt dit getal?
Dit getal betekent dat de gemiddelde voorraad minder dan drie keer per jaar verkocht wordt. Een kengetal zegt op zichzelf niet zo veel. Pas in relatie tot andere kengetallen weet je of de omzetsnelheid hoog of laag is ten opzichte van vergelijkbare winkels, een andere periode of vergelijkbare producten.

Slide 34 - Tekstslide

2. Omzetsnelheid met de iwo
Soms moet je eerst enkele berekeningen maken, voordat je de formule kunt invullen:
Bereken eerst de inkoopwaarde van de omzet.
 Bereken de gemiddelde waarde van de voorraad van het afgelopen jaar.
Bereken daarna de omzetsnelheid van het afgelopen jaar en rond dit af.

Slide 35 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld

Slide 36 - Tekstslide

3. Omzetsnelheid in verkoopprijzen (exclusief btw)

Slide 37 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld

Slide 38 - Tekstslide

4. Omzetsnelheid berekenen met de omzet in consumentenprijzen (incl. btw)

Slide 39 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld

Slide 40 - Tekstslide

Omzetduur
De omzetduur is de tijd die nodig is om de gemiddelde voorraad eenmaal om te zetten in geld. De omzetduur is ‘omgekeerd evenredig’ met de omzetsnelheid. Dat betekent hoe hoger de omzetsnelheid, hoe lager de omzetduur en omgekeerd. Wanneer de omzetsnelheid 4 is, liggen de producten gemiddeld 90 dagen op voorraad voordat ze verkocht worden. De gemiddelde voorraad wordt 4 keer per jaar verkocht. Is de omzetsnelheid hoger, bijvoorbeeld 12, dan liggen de producten korter in de voorraad, namelijk een maand. De gemiddelde voorraad wordt dan 12 keer per jaar verkocht.

Slide 41 - Tekstslide

Omzetduur

Slide 42 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld

Slide 43 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdracht 1 t/m .....

Slide 44 - Tekstslide