Sterke werkwoorden a/ä en e/i Wechsel V2

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a -> ai
B
a -> au
C
er verandert niets
D
a -> ä

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de goede vervoeging?
Er (fahren) ... nach München
A
fahrt
B
fährt
C
fähret
D
fährst

Slide 12 - Quizvraag

Pass auf, sonst (fallen) ... du auf den Boden.
A
fallst
B
fällst
C
fällt
D
vällst

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in:
Ich (laufen) ....... sehr schnell.
A
lauf
B
läufe
C
löp
D
laufe

Slide 14 - Quizvraag

Usain Bolt (laufen) _____ noch immer schnell.
A
lauft
B
läuft
C
loift
D
läufet

Slide 15 - Quizvraag

Meine Schwester (tragen) _____ immer neue Kleider.
A
trägt
B
tragt
C
trägst
D
tracht

Slide 16 - Quizvraag

Hey Peter, (schlafen) ____ du noch?
A
schlafst
B
schläft
C
schläufst
D
schläfst

Slide 17 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> i
C
e->ei
D
e -> eu

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Ich (helfen) ......... dir gerne.
A
hilfe
B
helfe
C
hielf
D
helf

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Du (helfen) ......... mir immer gut.
A
hielfst
B
helfst
C
hilfst
D
helpst

Slide 20 - Quizvraag

Ich (sprechen) ____ Sprachen.
A
sprecke
B
sprech
C
sprich
D
spreche

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Freund (sprechen) .......... gut Deutsch
A
spricht
B
spriecht
C
spreekt
D
sprecht

Slide 22 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ee
C
e->ie
D
er verandert niets

Slide 23 - Quizvraag

Wir (sehen) _____ euch wieder.
A
sehn
B
sehen
C
siehen
D
siehn

Slide 24 - Quizvraag

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 25 - Quizvraag

Ich (lesen) _____ ein Buch.
A
lies
B
les
C
lees
D
lese

Slide 26 - Quizvraag

Martina (lesen) ......... ein Buch.
A
lest
B
list
C
leest
D
liest

Slide 27 - Quizvraag

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibt
C
gibt
D
gibst

Slide 28 - Quizvraag

Wir (nehmen) ____ dich mit.
A
nemen
B
neehmen
C
nehmen
D
nehmn

Slide 29 - Quizvraag

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimmt

Slide 30 - Quizvraag