3h 12-12

programma
Uitleg lezen H3 argumenteren theorie
woord van de dag opdracht afmaken
Volgende les: uitwisselen van de woord-van-de-dag -opdrachten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

programma
Uitleg lezen H3 argumenteren theorie
woord van de dag opdracht afmaken
Volgende les: uitwisselen van de woord-van-de-dag -opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Argumentatie
- samen het filmpje van Nieuw Nederlands kijken (hoofdstuk 3, lezen, argumentatie. 

Slide 2 - Tekstslide

Argumenten en standpunten
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dit standpunt heeft.


Slide 3 - Tekstslide

Wat is het standpunt in onderstaande zin?

Iedereen zou moeten gaan longboarden, omdat het je een gevoel van vrijheid geeft.
A
Iedereen zou moeten gaan longboarden
B
omdat het je een gevoel van vrijheid geeft.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het standpunt in onderstaande zin?

Omdat jongeren ook op hun 18e geen weloverwogen keuzes kunnen maken, moet de leeftijdsgrens voor het drinken van alcohol worden verhoogd naar 21.
A
Omdat jongeren ook op hun 18e geen weloverwogen keuzes kunnen maken
B
moet de leeftijdsgrens voor het drinken van alcohol worden verhoogd naar 21. .

Slide 5 - Quizvraag

feitelijke en waarderende argumenten
Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke en waarderende argumenten. Een feitelijk argument kun je controleren (het is waar of het is niet waar); een waarderend argument kun je niet controleren. 

Slide 6 - Tekstslide

Is het argument in onderstaande zin feitelijk of waarderend?

Iedereen zou moeten gaan longboarden, omdat het je een gevoel van vrijheid geeft.

A
feitelijk
B
waarderend

Slide 7 - Quizvraag

Instructie argumentatie
  • Als een schrijver zijn standpunt met één argument onderbouwt, noemen we dat enkelvoudige argumentatie.
  • Meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dat heet nevenschikkende argumentatie.
  • Een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie.

Slide 8 - Tekstslide

enkelvoudige argumentatie
  • Als een schrijver zijn standpunt met één argument onderbouwt, noemen we dat enkelvoudige argumentatie.

Voorbeeld: 
Iedereen zou moeten gaan longboarden, omdat het je een gevoel van vrijheid geeft. 


Enkelvoudige argumentatie, waarderend argument.

Slide 9 - Tekstslide

enkelvoudige argumentatie
Voorbeeld: 
Iedereen zou moeten gaan longboarden, omdat het je een gevoel van vrijheid geeft. 


Slide 10 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
  • Meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dat heet nevenschikkende argumentatie.

Voorbeeld: 
Iedereen zou moeten gaan longboarden, omdat het je een gevoel van vrijheid geeft. Bovendien is het goed voor de gezondheid. 



nevenschikkende argumentatie, waarderend en feitelijk argument. 

Slide 11 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 12 - Tekstslide

onderschikkende argumentatie
  • Een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie.

Voorbeeld: 
Iedereen zou moeten gaan longboarden, want het is goed voor je gezondheid en een goede gezondheid zorgt ervoor dat je langer leeft. 



onderschikkende argumentatie, feitelijke argumenten. 

Slide 13 - Tekstslide

onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Tekstslide

Argumenten en standpunten herkennen
  • Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als Ik vind …, Volgens ons …, Zij denkt dat …, De schrijver is van mening dat ..., Onze conclusie is …, Dus …, Daarom …, Kortom … 
  • Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het standpunt in onderstaande zinnen?

Ik ben voor de maatschappelijke dienstplicht, want jongeren moeten discipline leren. Ook moeten ze leren dingen te doen voor een ander in plaats van voor zichzelf.
A
Ik ben voor de maatschappelijke dienstplicht
B
want jongeren moeten discipline leren
C
Ook moeten ze leren dingen te doen voor een ander in plaats van voor zichzelf.

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel argumenten heeft het standpunt in onderstaande zinnen?

Ik ben voor de maatschappelijke dienstplicht, want jongeren moeten discipline leren. Ook moeten ze leren dingen te doen voor een ander in plaats van voor zichzelf.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag

Zijn de argumenten in onderstaande zinnen neven- of onderschikkend of beide?

Ik ben voor de maatschappelijke dienstplicht, want jongeren moeten discipline leren. Ook moeten ze leren dingen te doen voor een ander in plaats van voor zichzelf.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
C
zowel neven- als onderschikkend

Slide 18 - Quizvraag

Welk blokjesschema hoort bij onderstaand standpunt + argumenten?

Ik ben voor de maatschappelijke dienstplicht, want jongeren moeten discipline leren. Ook moeten ze leren dingen te doen voor een ander in plaats van voor zichzelf.
A
B
C

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het standpunt in onderstaande zinnen?

Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
A
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je zit.
B
Je bent meer ontspannen
C
met je ogen dicht kun je beter luisteren
D
want je wordt nergens door afgeleid.

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel argumenten heeft het standpunt in onderstaande zinnen?

Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

zelfstandig werken
Kies uit:
  • woord-van-de-dag-opdracht afmaken
  • M opdr 1 en 2 blz 79 en 80

Slide 22 - Tekstslide

keuze woord van de dag
Kies uit de volgende opdrachten:
  • Maak een woordzoeker en verwerk daar acht woorden in. Zorg voor een antwoordmodel.
  • Maak een tekening en verwerk daar acht woorden in. Een ander moet deze woorden/afbeeldingen kunnen herkennen. Je mag de woorden niet schrijven.
  • Maak een rebus van drie van deze woorden.

volgende les opdracht af

Slide 23 - Tekstslide