HV3 - extra oefenen en uitleg

Plan du jour
Bienvenue 3AHA
Opening Saint Nicolas (5min)
Réviser la grammaire (5min)
Au travail (individuel) (15 min)
Quiz (ensemble) (10 min)

Test Chapitre 2 Ce Lundi!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Plan du jour
Bienvenue 3AHA
Opening Saint Nicolas (5min)
Réviser la grammaire (5min)
Au travail (individuel) (15 min)
Quiz (ensemble) (10 min)

Test Chapitre 2 Ce Lundi!

Slide 1 - Tekstslide

Het doel
Je leert dat Sinterklaas ook in Frankrijk komt.
Je weet hoe je het meewerkend voorwerp kan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
Je donne le livre à Sophie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Hoe herken je het meewerkend voorwerp in de Franse zin?
- het volgt het voorzetsel à (au, aux)
- het is een persoon: le voisin, mes parents, ta soeur, cette dame enz. 
                          Je donne un cadeau à ma voisine. 
Hier is "à ma voisine" het meewerkend voorwerp.
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

Als je het meewerkend voorwerp wilt vervangen, moet je dit door middel van een persoonlijk vnw doen:
mij, jou, hem, haar, ons, jullie, u, hen       in het NL.

Je geeft een kado aan mijn vader.
 -> Je geeft hem een kado.

Precies hetzelfde in het Frans.



me, te, lui, nous, vous, leur


Tu donnes un cadeau à mon père.
-> Tu lui donnes un cadeau.

Slide 5 - Tekstslide

Ok, je weet hoe je dit vervangt maar ... 
waar komt het te staan daarna?
1)Als er een heel ww is komt het meew.vnw vóór het hele ww.

2) Is er GEEN heel ww, dan komt het  persoonlijk vnw (dat een meew. vnw vervangt)  direct vóór de persoonsvorm.





Hij wil naar school lopen. Zij willen naar school lopen.

 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

De pers.vorm is de ww vorm die verandert als het onderwerp verandert. Kijk onderstaande zinnen. De persoonsvorm staat onderstreept.
Hij loopt naar school. Zij lopen naar school.
Hij wil naar school lopen. Zij willen naar school lopen. 
In de laatste zin, is het werkwoord "lopen"nu een heel werkwoord.

Slide 7 - Tekstslide

In de volgende dias, ga je oefenen stap voor stap. 

Slide 8 - Tekstslide

zoek het meewerkend voorwerp en vul het in (MET het voorzetsel erbij) in het vakje onderaan.
1) Tu peux montrer la vidéo à mon ami.

Slide 9 - Open vraag

Door welk persoonlijk vnw moet je het meewerkend vw van de vorige dia vervangen?
A
me
B
te
C
lui
D
leur

Slide 10 - Quizvraag

Nu de plaats: Waar ga jij het persoonlijk vnw zetten?
Tu peux montrer la vidéo.

Typ de zin opnieuw in met het pers. vnw op de juiste plek.

Slide 11 - Open vraag

Wij oefenen nog een keer:
zoek het meewerkend voorwerp en vul het in (MET het voorzetsel erbij) in het vakje onderaan.
2) Ils donnent 10 € à ma copine et moi.

Slide 12 - Open vraag

Door welk persoonlijk vnw moet je het meewerkend vw van de vorige dia vervangen?
A
me
B
nous
C
lui
D
vous

Slide 13 - Quizvraag

Ils donnent 10 € à ma copine et moi.

Vervang nu het meewerkend vw en typ de zin opnieuw in.

Slide 14 - Open vraag

welke vorm is correct als ik het mw vwp vervang in "je vais offrir un cadeau aux profs." ?
A
je leur vais offrir un cadeau.
B
je vais leur offrir un cadeau.
C
je vais offrir leur un cadeau.
D
je vais offrir à leur un cadeau.

Slide 15 - Quizvraag

welke vorm is correct als ik het mw vwp vervang in "Il a téléphoné à ses parents." ?
A
Il leur a téléphoné.
B
Il a leur téléphoné.
C
Il a téléphoné leur.
D
Il leur téléphoné à leur.

Slide 16 - Quizvraag

welke vorm is correct als ik het mw vwp vervang in "Nous allons donner 5€ à toi" ?
A
Nous t'allons donner 5€.
B
Nous allons te donner 5€.
C
Nous allons donner te 5€.
D
Nous allons donner 5€ à te.

Slide 17 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp en typ de zin opnieuw in.
Il a répondu à Xavier.

Slide 18 - Open vraag

Een laatste keer:
Il parle à moi.

Slide 19 - Open vraag

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 20 - Tekstslide

Maar het hulpww kan ook être zijn! Comparez:
j'ai regardé                                                  je suis tombé(e)
tu as regardé                                             tu es tombé(e)
il a regardé                                                  il est tombé
elle a regardé                                             elle est tombée
on a regardé                                               on est tombé 
nous avons regardé                                nous sommes tombé(e)s
vous avez regardé                                   vous êtes tombé(e) / vous êtes tombé(e)s 
ils ont regardé                                           ils sont tombés
elles ont regardé                                      elles sont tombées

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel:
gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple:
ik heb gegeven =
j' ai donné
hij is binnengekomen =
il est entré

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer het hulpww être in de passé composé?
  • Bij de wederkerende ww (met me,te,se, nous, vous, se):
Nous nous sommes levés tôt   = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h                      = Ik heb me gewassen om 8 uur
  • Bij de werkwoorden uit de volgende tekening: ze geven meestal een beweging aan, maar ook de ww naître (geboren worden), mourir (sterven) en rester (blijven) worden met être vervoegd.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
  •  mannelijk enkelvoud:     X
  •  vrouwelijk enkelvoud:    + e
  •  mannelijk meervoud:     + s
  •  vrouwelijk meervoud:    + es

En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden
  • Werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é to
(manger: j'ai mangé des moules).
  • Werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg -i toe 
(finir: il a fini ses devoirs)
  • Werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg -u toe  
(perdre: elle a perdu son sac) 



Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Enkele onregelmatige werkw
être                 j'ai été                               ik ben geweest
avoir               j'ai eu                                 ik heb gehad
faire                j'ai fait                               ik heb gedaan, gemaakt
prendre         j'ai pris                              ik heb gepakt, genomen
vouloir           j'ai voulu                           ik heb gewild
pouvoir          j'ai pu                                 ik heb gekund, gemogen
voir                  j'ai vu                                  ik heb gezien

Slide 29 - Tekstslide

Zet in de passé composé
ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
avons regardé
D
sont regardé

Slide 30 - Quizvraag

Zet in de passé composé
wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 31 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tom (sortir) de l'école.
A
a sorti
B
est sortie
C
est sorti
D
a sortie

Slide 32 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 33 - Quizvraag

Zet in de passé composé
ils (commencer)
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 34 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Nous jouons au foot

A
Nous avons joue au foot.
B
Nous a joué au foot.
C
Nous avez joué au foot.
D
Nous avons joué au foot.

Slide 35 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Kim et Sophie (aller) au supermarché
A
ont allé
B
ont allés
C
sont allés
D
sont allées

Slide 36 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
descendre
C
perdre
D
tomber

Slide 37 - Quizvraag

Dus wanneer de passé composé?
De pc vertelt de plotselinge actie of eenmalige gebeurtenis. Deze actie heeft een bepaalde duur. 
De pc duidt een verandering aan in de oude gewoontes of een verandering in de gegeven beschreven situatie. Exemples:
  • J'ai rencontré Paul ce week-end et on a pris un verre au café
  • On faisait un BBQ, quand il a commencé à pleuvoir
  • Il est né le 8 mars 2005

Slide 38 - Tekstslide