In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Economie opwarmer voor jaar 2
Ga rustig zitten en laat alles in je tas. (ook je telefoon)
Slide 1 - Tekstslide
Les doelen
Aan het einde van deze les kunnen jullie vertellen wat economie inhoudt
Aan het einde van deze les kennen jullie de basis begrippen van economie
Slide 2 - Tekstslide
Waar denken jullie aan bij economie?
Slide 3 - Woordweb
Wat is economie?
Economie is een wetenschap die zich bezighoudt met het maken van keuzes
Keuzes om zoveel mogelijk in je behoeften te voorzien
Deze keuzes worden beperkt door tijd en geld
Slide 4 - Tekstslide
Behoeften
Bij het maken van keuzes kijken we naar behoeften.
Er zijn twee soorten behoeften:
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Slide 5 - Tekstslide
Vakantie in het buitenland
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Brood
Water
Playstation 5
Woning
Auto
Kleding
Medicijnen
Computer
Make up
Slide 6 - Sleepvraag
Middelen
Om aan je behoeften te voldoen heb je middelen nodig zoals tijd en geld.
Middelen zijn schaars
Door schaarste moeten mensen prioriteiten stellen
Slide 7 - Tekstslide
Hoe kom je aan middelen?
Het middel geld ontvangen de meeste mensen door middel van hun inkomen.
Slide 8 - Tekstslide
Wat kun je met geld
Geld heeft drie functies:
Spaarmiddel
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Slide 9 - Tekstslide
Welke geld functie is hier van toepassing? Fleur wil graag een nieuwe telefoon kopen maar ze heeft nog niet genoeg geld dus zet ze elke maand wat geld apart
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Geen één
Slide 10 - Quizvraag
Welke geld functie is hier van toepassing? Tristan gaat naar de kapper voor een knipbeurt en betaald de kapper aan het einde €20,- voor de knipbeurt
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Geen één
Slide 11 - Quizvraag
Welke geld functie is hier van toepassing? Boer Michiel ruilt twee koeien tegen vier varkens.
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Geen één
Slide 12 - Quizvraag
Welke geld functie is hier van toepassing? Emma krijgt een brief van de gemeente waarin staat dat haar huis €345000 euro waard is
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Geen één
Slide 13 - Quizvraag
Kruiswoordpuzzel
Ga zelfstandig bezig met de kruiswoordpuzzel
Zet je voornaam, achternaam en klas op het blaadje