In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Bonjour!
Bonjour!
Slide 1 - Tekstslide
Aujourd'hui
- Hoe staat het ermee?
- Bron C
- Project: les comparaisons
- Project: décrire les objets
- Évaluation
Slide 2 - Tekstslide
Bienvenue en classe après les vacances!
Nog ~8 lessen tot de toetsweek!
Belangrijke data:
Teste Chapitre 6: 13 juni (op je laptop)
Presentaties: 19 mei, 26 mei en 2 juni
Vanaf 26 juni: TW eind jaar 3 (dan krijg je voor Frans een leestoets)
Slide 3 - Tekstslide
We hebben nu af...
Start project 3: introductie en begin "les comparaisons"
Chapitre 6: Bron ABD
Klopt, toch?
Slide 4 - Tekstslide
Les buts
Aan het einde van deze les:
Je kunt over je familie vertellen. (A2)
Je weet hoe je mannelijke en vrouwelijke bijvoeglijk naamwoorden uitspreekt.
Je kunt eenvoudige vergelijkingen maken en dit toepassen voor je presentatie.
Je kunt in het Frans een object omschrijven.
Slide 5 - Tekstslide
Denken, delen, uitwisselen
Met wie woon jij?
Un Jour Dans ma Vie (stencil 1 - exercice 2)
Wissel de zinnen die je hebt vertaald uit met je buurman/-vrouw.
Help elkaar en corrigeer de zinnen waar nodig.
timer
3:00
Slide 6 - Tekstslide
Correction ex. 9 + 10 + 11
Slide 7 - Tekstslide
Bron C - page 58
Slide 8 - Tekstslide
Caractéristiques
Projectboekje (p. 28)
Som een aantal eigenschappen op van jezelf en de personen met wie je woont. Bijv: "Ik ben socialer dan mijn broertje. Mijn broertje is koppig."
timer
2:00
Slide 9 - Tekstslide
Les comparaisons
Slide 10 - Tekstslide
les comparaisons (I)
Je gebruikt een comparaison als je een vergelijking wilt maken tussen twee of meerdere dingen. Bijvoorbeeld...
- Ik ben groter dan mijn broertje.
- Ik ben even slimals mijn zus.
- Ik ben minder zwaardan mijn vader.
Het dikgedrukte is hier de vergelijking.
Slide 11 - Tekstslide
les comparaisons (II)
We leren nu de vergrotende trap
(meer/minder ... dan, even ... als)
meer ... dan = plus ... qu(e)
minder ... dan = moins ... qu(e)
even ... als = aussi ... qu(e)
Op de puntjes komt een bijv. naamwoord te staan.
Let op! Het bijv. nw. moet je qua vorm aanpassen aan het onderwerp.
Slide 12 - Tekstslide
Les comparaisons
Slide 13 - Tekstslide
les degrés de comparaison
timer
4:00
Slide 14 - Tekstslide
les degrés de comparaison
Slide 15 - Tekstslide
Caractéristiques
Projectboekje (p. 18)
Maak nu een aantal vergelijkingen tussen jezelf en je familieleden. Je kunt de zinnen opschrijven in je schrift, of je PB. Let op! Je moet verschillende soorten vergelijkingen maken: + / = / -
timer
5:00
Slide 16 - Tekstslide
Deel hier een vergelijking met (+)
Slide 17 - Open vraag
Deel hier een vergelijking met (=)
Slide 18 - Open vraag
Deel hier een vergelijking met (-)
Slide 19 - Open vraag
Décrire des objets
Omschrijven van objecten: waarom?
Hoe ga je te werk?
Stencil in PB --> even oefenen.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Comment décrire cet objet?
timer
3:00
Slide 22 - Tekstslide
Comment décrire cet objet?
Cet objet est un vélo.
- Cet objet est en métal.
- Il est bleu.
- Il se compose de deux cercles
--> les roues (de wielen) sont en métal
--> les pneus (de banden) sont noirs et en caoutchouc
- Ça sert à faire du vélo
- C'est pour se transporter.
Slide 23 - Tekstslide
Évaluation: Wat heb je vandaag geleerd? Noem één lesonderdeel wat je zinvol vond en waarom:
Slide 24 - Open vraag
Stelling: "Ik heb een goed gewerkt voor mijn presentatie!"