Blok 6 Grammatica herhaling

Blok 6 Grammatica

Zinsontleden
- persoonsvorm (pv)
- werkwoordelijk gezegde (wwg)
- onderwerp (ond)
- lijdend voorwerp (lv)
Werkwoordsvormen (werkwoorden)
- persoonsvorm (pv)
- hele werkwoord (hww)
- voltooid deelwoord (vdw)
Woordsoorten
- lidwoorden (lw)
- zelfstandig naamwoord (znw)
- bijvoeglijk naamwoord (bnw)
- voorzetsel (vz)
- werkwoorden (ww)



      
     
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 6 Grammatica

Zinsontleden
- persoonsvorm (pv)
- werkwoordelijk gezegde (wwg)
- onderwerp (ond)
- lijdend voorwerp (lv)
Werkwoordsvormen (werkwoorden)
- persoonsvorm (pv)
- hele werkwoord (hww)
- voltooid deelwoord (vdw)
Woordsoorten
- lidwoorden (lw)
- zelfstandig naamwoord (znw)
- bijvoeglijk naamwoord (bnw)
- voorzetsel (vz)
- werkwoorden (ww)



      
     

Slide 1 - Tekstslide

De Persoonsvorm (pv)
  • Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld   de persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de   tegenwoordige tijd (tt)  en in de verleden tijd (vt)  kunt schrijven.
  • Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
  • Tijdproef of vraagproef.
      


Slide 2 - Tekstslide

Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
  • Vraagproef
     Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin  staat is de persoonsvorm.
  • Tijdproef
     
    Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd.   Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
     Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd.   Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
  • Getalproef
    Is onderwerp (wie het doet) enkelvoud, verander het dan in meervoud.Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm
    Is onderwerp (wie het doet) meervoud, verander het dan in enkelvoud. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.


Slide 3 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet. 
  • We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.


Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar de PV.

  2. Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.

  3. Het PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde


Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp (ond)
  • Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
  • Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet. 
  • Het onderwerp is een zinsdeel. 
  • Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.

  • Denk maar aan de zin: Ruben leert zijn topo.


Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (ond)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar het pv/wwg.

  2. Daarna stel je de vraag: wie of wat + pv/wwg?

  3. Het antwoord is dan het onderwerp(ond).


Slide 7 - Tekstslide

De uitleg van het Lijdend Voorwerp (LV)
  • Er zijn werkwoorden waar altijd duidelijk wat iemand doet, bijvoorbeeld:
  • zwemmen, springen, turnen, voetballen.
  • Wim zwemt, jij springt,  het meisje turnt, de jongens voetballen.

  • Maar soms is dat niet duidelijk wat er gebeurt, bijvoorbeeld:
  •  bakken, metselen, maken, spelen, 
  • Hij bakt, wij metselen,  jij maakt, de jongens spelen.

  • Je hebt dan extra informatie nodig. Die extra informatie noem je het lijdend Voorwerp (LV).
  • Hij bakt een taart, Wij metselen een muur, Jij maakt een tekening, De jongens spelen dart.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp?
De jongens spelen een spelletje dart

  • Zoek het werkwoordelijk gezegde  -  spelen
  • Zoek het onderwerp - De jongens
  • Om het lijdend voorwerp (lv) te vinden stel je de vraag:
  • wie/wat + gezegde + onderwerp?
  • wat + spelen + de jongens?
  • antwoord : een spelletje dart (lijdend voorwerp)


Slide 9 - Tekstslide

De verschillende werkwoordsvormen
  • De persoonsvorm (pv)
      De pv is de vorm die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd 
      schrijft.  Er is altijd één pv in een zin.  (De man loopt naar de overkant)
  • Het voltooid deelwoord (vdw)
      Dit is de vorm die bij een persoonsvorm van de werkwoorden hebben,
      worden of zijn in de zin staat.       (De man is naar de overkant gelopen)
  • Het hele werkwoord  (hww)
      Het hele werkwoord is de vorm zoals die in het woordenboek staat. Als er een heel
      werkwoord in de zin voorkomt, is een andere werkwoordsvorm de persoonsvorm.
      ( De oude man zal naar de overkant lopen)

  • In een zin kan het vdw nooit ook het hww zijn!

Slide 10 - Tekstslide

Woordsoorten
WW
werkwoorden
zijn dingen die je kunt doen
LW
lidwoorden
de / het / een
ZNW
zelfstandig naamwoord
mensen, dieren, planten, dingen én namen!
lw voorzetten
BNW
bijvoegelijk naamwoord
zegt iets over znw
VZ
voorzetsel
staan voor een lw + znw
... de kast / ... het feest

Slide 11 - Tekstslide

In edition
Maken 
Blok 6, Grammatica

Slide 12 - Tekstslide