Grammatica - 3.7

Grammatica - H3.7
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - H3.7

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Start van de les
  • IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
  • Tas op de grond.
  • Telefoon thuis of in kluis
  • Sleutels in je tas


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
In deze paragraaf leer je:
• woordsoorten benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle woordsoorten
  • lw = lidwoord: de, het, een
  • zn = zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen
  • bv = bijvoeglijk naamwoord: dit zegt iets over het zn
  • ww = werkwoord: doe-woorden
  • vz = voorzetsels: kast-woorden

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle woordsoorten
  • tw = telwoord: twee, zoveelste, tiende, veel, minder
  • pvw = persoonlijk voornaamwoord: over wie gaat het?
  • bvw = bezittelijk voornaamwoord: van wie is het?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke woordsoort kan het woord 'het' behoren?
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 6 - Quizvraag

Start- test om te zien of er leerlingen verkorte instructie kunnen krijgen en eventueel uitgedaagd kunnen worden met de lessen van TL-niveau.
Tot welke woordsoort kan het woord 'bal' behoren?
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke woordsoort kan het woord 'kleine' behoren?
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke woordsoort kan het woord 'op' behoren?
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden (WW)
Een werkwoord vertelt wat je DOET
Denk aan de persoonsvorm of het voltooid deelwoord.

ik  luister                                  ik luisterde                            ik heb geluisterd
jij luistert                                 jij luisterde
luister jij?                                luisterde jij?
wij luisteren                          wij luisterden

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden                     de, het, een
Hoort altijd bij een ZN dat erachter staat!

meervoud = de                       de meisjes

verkleinwoord = het            het meisje

Staat het alleen? Dan is het geen lidwoord, maar een persoonlijk vnw

 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord (ZN)
mensen, dieren, dingen en namen
- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken

- Bijna alles met een hoofdletter is een ZN

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord


- Staat direct vóór een ZN.                   
Het grote huis.
OF
- Staat als een naamwoordelijk deel van het gezegde
Hij is altijd erg vervelend.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden: dingen die je kunt doen
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden: dingen die je kunt doen
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden: DE         HET            EEN
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden: DE        HET         EEN
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig nmw:  dieren / dingen / mensen / plaatsen
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig nmw:  dieren / dingen / mensen / plaatsen
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk nmw: zegt iets over een zelfstandig nmw.
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk nmw: zegt iets over een zelfstandig nmw.
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel: geeft tijd, plaats of positie aan
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel: geeft tijd, plaats of positie aan
De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De
bloemen
rode
vallen
ernaast.
lidwoord
zelfst. nw.
Bijvoegl. nw.
voor-zetsel
werk-woord

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken
Opdracht 1 t/m 5 in het boek
Test jezelf 3.7 online




Als er gewerkt wordt aan de opdrachten is het stil in de klas.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies