herhaling persoonlijke voornaamwoorden en vraagwoorden

Repetition
Personal and Possessive pronouns & Question words
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Repetition
Personal and Possessive pronouns & Question words

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les:

* Ken je de betekenis van de question words
* Kun je met behulp van question words vragen stellen
* heb je nogmaals geoefend met de voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn personal pronouns?
A
Voornaamwoorden
B
Bezittelijk voornaamwoorden
C
Lidwoorden
D
Voorzetsels

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak deze zin af

Personal pronouns . . .
A
vertellen iets over de uitspraak van woorden
B
verwijzen naar mensen dieren of dingen
C
verwijzen nooit naar dieren of dingen
D
gebruik je om bezit aan te geven

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

This is for ... (hen).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A personal pronoun
... (zij) is from Germany.
A
She
B
You
C
He
D
We

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

This is for ... (mij).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronoun

Can you call ... (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronoun

... (zij) is sitting in the garden.
A
She
B
Him
C
They
D
You

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronoun

... is cold outside.
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

... are friends.
A
We
B
I
C
He
D
They

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

You can watch TV with ... .
A
their
B
they
C
theirs
D
them

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

There is Luke. This book is for...
A
his
B
he
C
her
D
him

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A personal pronoun

... is from Indonesia.
A
she
B
they
C
I
D
we

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

Why don't you talk to .... ?
A
she
B
her
C
hers

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

Our grandparents visit ... every week.
A
me
B
ours
C
us
D
our

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

personal pronouns

That is not fair to .... .
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

This is for ... .
A
Your
B
I
C
me
D
their

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question words

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste vragende voornaamwoord?

____ would you do if you won the lottery?
A
Who
B
Why
C
What
D
Which

Slide 22 - Quizvraag

What = wat

Wat zou jij doen als je de loterij won?
Fill in the correct question word:

... are you? - I am Jane.
A
How
B
Who
C
When
D
Why

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word:

... is that? Is that Joey?
A
Who
B
What
C
How
D
Why

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'When' is a question word.
A
True
B
False

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the question word.
A
Where
B
do
C
find
D
question

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the right question word:

........ is my bike? Behind the house.
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ does the boy come from? He's from Newcastle.
A
How
B
Why
C
Where
D
Which

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Choose the right question word:

....... have you been? In Paris.
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ fastfood is your favourite, Burger King or McDonald's?
A
What
B
Which
C
When
D
How

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ is Peter's birthday? In April, I think.
A
How
B
Which
C
When
D
What

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word:

____ is the nearest supermarket?
A
Why
B
When
C
Where
D
Who

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voornaamwoorden.
Ik heb het gebruik van voornaamwoorden onder de knie.
A
100%!
B
Ik heb nog iets meer oefening nodig
C
Voornaamwoorden? Wat zijn dat?

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question words.
Ik heb het gebruik van de Questions words onder de knie.
A
100%!
B
Ik heb nog iets meer oefening nodig
C
Question words? Wat zijn dat?

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies